Agnes bestudeert haar handen en armen terwijl ze zit te wachten op haar eerste behandelingsgesprek na kerst. Haar aders zijn groot en goed zichtbaar. Aders zwellen op als je niet eet. Ze heeft ook veel haargroei, over haar hele lichaam. Net een kleine aap. Als je honger lijdt neemt de haargroei over je hele lichaam toe. Het is vast een soort beschermingsmechanisme. Ze maakt zich zorgen over haar uiterlijk. Ze is erg geschrokken toen ze zichzelf thuis in de spiegel zag – hier op de afdeling is geen enkele spiegel te vinden. Haar gezicht was misschien nog niet zo erg, maar haar lichaam. Haar ingevallen borstkas, de wervels en botten die overal uitstaken, haar schouders die aan hongerende kinderen in Afrika deden denken, haar heupen en haar opgezwollen buik, die, dat weet ze diep vanbinnen, niet het gevolg is van vet, maar van dat de spieren niet langer in staat zijn de darmen op hun plaats te houden, zodat ze naar beneden zakken en zich onder in haar lichaam ophopen. Zo wil ze er niet uitzien.
Haar gedachten worden onderbroken als Per de deur opendoet van zijn nieuwe werkkamer, die zich helemaal achter in de gang bevindt en veel groter is dan zijn vorige. Ze wordt warm vanbinnen als ze hem ziet.
‘Hoi. Je hebt het gevonden.’
‘Ja. Hoi.’
Tot haar ergernis voelt ze dat ze een kleur krijgt.
Het is een lichte kamer met uitzicht op het centrum en de flatgebouwen eromheen.
‘Je kunt van hieruit zelfs mijn flat zien,’ zegt Per, en hij wijst naar een van die kleine vierkante ramen in een van de vele rijen ramen die op die grote gladde grijze gevel van het flatgebouw een symmetrisch patroon vormen. ‘Dat daar is het keukenraam; zie je de brandende adventsster? En de rode gordijnen?’
Hij wijst en Agnes kijkt waar zijn vinger naar wijst.
‘Ja, ik zie het.’
Ze gaat op de bezoekersbank zitten in de pas opgeknapte kamer. Het ruikt er nog steeds naar verf.
‘Je hebt hier een mooi plekje.’
‘Hoe is jouw kerst geweest?’ vraagt hij, en hij kijkt haar aan met zijn vermoeide blauwe ogen.
‘Goed. Het was heerlijk om weer samen met mijn vader thuis te zijn. Het was gezellig. Ik voelde me bijna weer normaal. Het was een bevrijdend gevoel om even weg te zijn uit de kliniek.’
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Hij heeft lekker gekookt en we hebben een wandeling gemaakt, of beter gezegd, we hebben niet echt gewandeld,’ verbetert ze zichzelf, ‘ik heb in de rolstoel gezeten en mijn vader heeft me geduwd. Daarna hebben we televisiegekeken.’
‘Heb je ook oude vriendinnen gezien?’
‘Nee,’ zegt ze terneergeslagen. ‘Niet dat ik erop gerekend had, hoor, dat iemand iets van zich zou laten horen, maar ik had wel gehoopt dat Cecilia langs zou komen.’
‘Iemand anders dan? Visby is toch niet zo groot?’
‘Nee, er zijn onderweg een paar vriendinnen naar me toe gekomen om me te begroeten, anderen durfden niet. Ze weten niet wat ze moeten zeggen. Ze wendden hun blik gewoon af. Hoewel ik Cecilia’s oudere zus Malin wel ben tegengekomen. Met haar heb ik even gesproken.’
‘Oké. En hoe was het met je vader?’
‘Goed, vind ik. Hij lijkt het prima naar zijn zin te hebben. Hij is weer met hardlopen begonnen en denkt erover om het oriëntatielopen weer op te pakken. Na het ongeluk is hij daarmee gestopt, ook al had hij het zijn hele leven al gedaan. Hij praatte heel veel en maakte zelfs grapjes. Maar misschien deed hij alleen maar heel erg zijn best voor mij.’
‘Waar hebben jullie het over gehad?’
‘Over mijn moeder en Martin, over het leven in het algemeen. Over zijn nieuwe vriendin, Katarina. Ik heb wat moeite met haar.’
‘Dat weet ik.’
‘Eerst was ik boos dat hij zo snel alweer iemand had. Alsof mijn moeder niets meer voor hem betekende. Toen was ik bang dat hij meer om haar gaf dan om mij. Maar ik geloof niet meer dat dat zo is.’
‘Hoe komt dat?’
‘Ik hoorde hen toevallig ruziemaken aan de telefoon. Ze was chagrijnig dat ze met kerst niet bij ons mocht komen en het was zo ongelooflijk fijn om te horen hoe hij haar afpoeierde. Ze maakte geen schijn van kans.’
‘Ze is hier geweest op eerste kerstdag.’
‘O?’
‘Ja. Ze had een kerststukje bij zich voor het personeel en uiteindelijk is ze de hele avond gebleven. Ze zei dat ze verder niemand had naar wie ze toe kon gaan.’
‘Ze heeft geen kinderen, maar ik weet dat ze een zus in Norrland heeft wonen.’
‘O. Nou, in elk geval kwam ze hierheen. En ik moest toch werken, dus dat ging prima. Veel mensen waren weg met kerst, het was rustig.’
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Niet zoveel. Televisiegekeken. Wat gegeten. Ik denk dat je niet zo hard over haar moet oordelen. Ze heeft je toch niets gedaan?’
‘Nee, dat heeft ze ook niet. Maar dat ze bestaat is voor mij voldoende.’
Agnes voelt de irritatie toenemen. Ze heeft echt geen zin om hier over Katarina te praten.
‘Er is nog iets wat ik je moet vertellen.’
‘Wat?’
Agnes vertelt over haar dwangmatige eetaanval op kerstavond. Ook al heeft ze er erg veel moeite mee. Ze schaamt zich ervoor. Dat ze op die manier de controle verliest. Een nachtmerrie.
‘Ik begrijp dat het erg vervelend was, maar het is niet vreemd.’
‘Maar ik wil dat niet. Ik wil dat nooit meer hoeven meemaken. Nooit!’
Agnes voelt de tranen opkomen. Ze is zo moe. Ze is dat hele gedoe zo ongelooflijk zat.
Per staat op, loopt naar haar toe en gaat naast haar zitten op de bezoekersbank. Slaat zijn arm om haar heen en laat haar tegen zijn borst leunen.
‘Huil maar. Je mag best verdrietig zijn. Ik zal je helpen. Ik beloof het je. Ik zal alles doen wat ik kan.’