Toen Jenny buiten kwam, plofte ze neer op een bank voor de ziekenhuisingang en stak een sigaret op. Inhaleerde een paar keer diep en probeerde haar ademhaling tot bedaren te brengen. Ze had al snel door dat ze bij de taxistandplaats zat, aangezien er steeds maar weer nieuwe auto’s voor kwamen rijden met chauffeurs die gedienstig vroegen of ze misschien vervoer nodig had. Toen die vraag haar vijf keer gesteld was, gaf ze het op. Ze stond op en liep weg. Ze moest even een stukje lopen, even bijkomen. Ze nam het pad dat onder een van de rijbanen door liep, een donkere tunnel door, en kwam uit bij Brunnsviken en Hagaparken. Liep verder langs het water en dacht aan Markus. Wat zou er gebeuren als hij zijn geheugen niet terugkreeg? Als ze eraan dacht hoe hij eruit had gezien werd ze vervuld van wanhoop. Ze hield zichzelf voor dat het gauw beter zou worden. De zwellingen zouden afnemen, de wonden helen en wat niet uit zichzelf verdween, daar zou hij aan geopereerd kunnen worden. In het ergste geval zou dat plastische chirurgie betekenen. Er ging een huivering door haar heen als ze eraan dacht hoe ijdel Markus was en hoe belangrijk zijn uiterlijk voor hem was. Ze hoopte vurig dat het personeel hem niet in de spiegel liet kijken.
Ze bleef aan de waterkant staan. Een paar eenden gleden over het spiegelgladde oppervlak. De winter stond voor de deur, maar het had nog niet eens echt gesneeuwd en er zaten nog steeds enkele bladeren aan de takken. De rauwe lucht was vochtig koud, ze trok de rits van haar jas verder omhoog. Bleef in beweging om warm te blijven en om haar zinnen te verzetten. Opnieuw zag ze het gewonde en toegetakelde gezicht van Markus voor zich. Hij moest beter worden. Ze liet het meer van Brunnsviken achter zich en kwam dieper het bos in. Hoge, kale bomen omringden haar. Het rook naar vochtige aarde en de geur deed haar naar thuis verlangen. Naar haar vader en moeder en de dieren, de schapen, de paarden en honden. Ze zou haar gezicht wel in de dikke vacht van Miranda willen duwen en alles gewoon willen vergeten. Miranda was haar lievelingsooi, alle ooien hadden namen en haar ouders herkenden ze stuk voor stuk. Zij had moeite om ze uit elkaar te houden omdat ze tegenwoordig nog maar zo zelden thuis was, maar Miranda zou ze uit duizenden herkennen. Ze had een donkergrijze glanzende vacht en zo’n zachtaardige uitdrukking. Haar ver uit elkaar staande ogen straalden warmte en wijsheid uit. Ze kwam altijd blatend en enthousiast op haar dunne pootjes op Jenny af rennen als ze haar riep. Jenny was bij de geboorte van Miranda in de schaapskooi geweest, vijf jaar geleden. Omdat ze verkeerd lag, was het een zware bevalling geweest, een ware uitputtingsslag. Even waren ze bang geweest dat ze het niet zou overleven.
Haar gedachten werden onderbroken door een tak die ergens achter haar kraakte. Ze draaide zich om en tuurde tussen de bomen door, maar kon niets ontdekken. Ze realiseerde zich opeens dat ze al een tijdje niemand gezien had. Verderop bij het water hadden vrij veel mensen gelopen. Sommigen lieten hun hond uit. Hier was niemand. Alleen zij en de grote stomme eiken. Ze besloot terug te lopen langs dezelfde weg die ze gekomen was. Toen ze een eindje gelopen had, splitste het pad zich. Ze werd onzeker, wist niet meer langs welke weg ze was gekomen. Bleef staan en keek om zich heen. Dit was onbekend terrein voor haar. Ze had alleen maar verhalen gehoord over Hagaparken, ze had geen idee van de uitgestrektheid ervan. Opnieuw kraakte er iets tussen de bomen. Ze wist dat er heel dicht bij het centrum van Stockholm reeën en herten voorkwamen. Ze waagde het erop en koos een van de paden, versnelde haar pas. Wilde hier weg. Door het grijze weer werd het daglicht al minder, hoewel het nog een paar uur zou duren voor de schemering inviel. Na een tijdje besefte ze dat ze het verkeerde pad had gekozen, ze liep alleen maar nog dieper het bos in, steeds verder weg van de gangbare paden. O nee, dacht ze, ben ik nu verdwaald in dit akelige rotpark? Midden op de dag. Om je te schamen. Nervositeit vermengde zich met irritatie. Wat moest ze doen om hier weer uit te komen? Ze wilde gewoon naar huis, naar de warmte in het appartement. Daar was zelfs een open haard. Die kon ze aanmaken en dan iemand bellen, samen eten koken. Ze had behoefte aan gezelschap, wilde niet alleen zijn na alles wat er gebeurd was. Ze dacht aan de man die haar leek te volgen. Gisteren, toen ze een taxi had genomen vanaf het vliegveld en nog maar een klein eindje hoefde te lopen naar de voordeur van het appartementencomplex. Ineens was hij uit de duisternis opgedoken. Had naar haar gestaard. Toen ze gevraagd had wat hij wilde, had hij zich omgedraaid en was weggelopen. Het was niet zeker dat hij haar gevolgd had, misschien had ze het zich ingebeeld. Maar er was absoluut iets vreemds met hem.
Nu ze hier zo in haar eentje liep nam haar onbehagen toe. Ze moest het pad terugvinden dat bij de grote weg uitkwam. Hoe was het mogelijk dat je zo vlak bij de binnenstad van Stockholm zo alleen kon zijn? Ze liep haastig verder, de grond was nat en ze gleed uit op de natte bladeren, viel bijna. Hervond haar evenwicht en liep verder. Opeens werd ze zich bewust van de stilte om haar heen. Ze hoorde geen verkeer meer. Trouwens, je kunt dit toch geen park meer noemen, dacht ze. Het is meer een groot recreatiegebied. Haar hart stond stil toen er plotseling zonder enige waarschuwing vooraf een fazant krijsend opvloog uit een van de struiken vlak bij haar. Ze ging nog sneller lopen. Ze moest rustig blijven, kalmeren. Er was natuurlijk geen enkel gevaar.
Absoluut geen gevaar.