De trap kraakte toen Jenny naar beneden naar de keuken liep. Ze kende dat kraken zo goed, wist precies welke traptrede het ergst was. Hoe vaak was ze niet die trap op geslopen, bang dat ze haar ouders wakker zou maken als ze later thuiskwam dan afgesproken.
Nu was ze in principe volwassen. Dat was bevrijdend en beangstigend tegelijk.
Sinds ze ontdekt was als model en in Stockholm woonde had ze definitief haar jeugd achter zich gelaten. Nu vloog ze de hele wereld over, van opdracht naar opdracht, en zorgde ze helemaal voor zichzelf, terwijl haar bankrekening almaar groeide. Ze had zonder voorbehoud genoten van haar nieuwe leven, tot het moment van de rampzalige gebeurtenis op Furillen, die haar hele leven op zijn kop had gezet. Nu was ze even het spoor bijster.
Beneden in de keuken lagen de honden als een kluwen in hun mand, wijd gapend en met slaperige ogen kwispelden ze aarzelend met hun staart. Alsof ze nog niet echt wakker waren.
Ze schonk een glas water in en pakte een banaan. Ging aan de keukentafel zitten. Buiten was het pikkedonker, maar zodra het licht werd zou het landschap in een deken van mist gehuld zijn. In deze tijd van het jaar was alles grijs. De kalkstenen muren van de boerderij, de braakliggende grond nog zonder sneeuw, de kale bomen die hun naakte takken smekend uitstrekten naar de hemel, schors afstekend tegen een bewolkte hemel.
Er was nu een week voorbijgegaan sinds de griezelige nacht op Furillen. De eerste schrik had plaatsgemaakt voor een knagende onrust. Niet alleen over hoe het met Markus zou gaan, maar ook over haarzelf. Ze had een vaag gevoel van onbehagen, alsof ze voorvoelde dat er nog iets zou gebeuren. Het was vast en zeker volstrekt idioot en ze had meermalen geprobeerd zichzelf gerust te stellen. Dat het alleen maar verbeelding was, dat het de schok was. Ze had nog nooit eerder zoiets meegemaakt. De psychologe in het ziekenhuis had gezegd dat ze erop voorbereid moest zijn dat ze hiervan naderhand een terugslag kon krijgen. Ze had haar kaartje met een telefoonnummer gegeven en had haar op het hart gedrukt dat ze haar altijd, wanneer dan ook, kon bellen.
Ze zag het gezicht van Markus voor zich. Zijn lach, eerder op de dag dat hij aangevallen was, de gestolen kussen tussen de opnamen door op haar kamer. Met walging herinnerde ze zich zijn gewonde lichaam, al het bloed in dat huisje, zijn onherkenbaar tot moes geslagen gezicht. De angst, de paniek. Zou hij het overleven? Zou alles weer normaal worden? Ze dacht constant aan hem. Een gevoel van onrust bekroop haar, ze moest een sigaret hebben voordat haar vader en moeder wakker werden. Hoewel ze zich tegenwoordig als volwassen beschouwde, wilde ze nog steeds niet dat haar ouders zagen dat ze rookte. Ze wierp een blik op de klok. Kwart over vijf. Ze zouden nog wel een tijdje doorslapen.
Ze stapte in haar rubberlaarzen en trok de lange zwarte gewatteerde jas aan die ze altijd droeg als ze thuis op het platteland was. Stak haar handen diep in haar zakken. Daar bewaarde ze de sigaretten en de aansteker. De honden merkten natuurlijk onmiddellijk dat ze van plan was naar buiten te gaan en stonden al te popelen bij de deur, enthousiast met hun staart kwispelend.
Een scherpe ochtendkou sloeg haar tegemoet toen ze de veranda op stapte. Het was stikdonker, maar ze durfde de buitenverlichting niet aan te doen, bang dat haar ouders dan wakker zouden worden. Het grind knerpte onder haar laarzen. De honden plasten op het grasveld, volgden haar daarna op de hielen terwijl ze naar het eind van het perceel liep. Het hek piepte toen ze het opende. Ze was gewend aan de duisternis hier thuis, ze was niet bang. Ze kende elke steen, elke struik. Binnen in de ruime stal voor de lammeren was het stil. Zelfs de dieren sliepen. Ze liep naar de hoek van de lammerenschuur en bleef staan aan de kopse kant die uitkeek op de akkers en het uitgestrekte weiland. Verderop stond het huis van haar beste vriend David, of beter gezegd, zijn ouderlijk huis. Ze had hem nog niet gebeld, vroeg zich af of hij thuis was. Er brandde helemaal geen licht op de boerderij, dus als je niet wist dat er nog een boerderij stond, dan had je er geen flauw vermoeden van dat daar nog mensen woonden. Het was spookachtig, alsof je een donkere leegte in keek. Ze hoorde alleen geritsel in het struikgewas toen de honden daar rondsnuffelden. Heel kort een flakkerend licht terwijl ze de sigaret opstak. Ze inhaleerde diep.
Ze ging op de houten bank zitten die tegen de muur was neergezet. ’s Zomers dronk haar vader hier graag zijn ochtendkoffie bij het opkomen van de zon. Ze dacht aan Markus. Verlangde zo verschrikkelijk naar hem. Haar vader en moeder hadden gevonden dat ze thuis moest zijn en minstens een week rust moest nemen. Alle opdrachten waren afgezegd, Robert was erg begripvol geweest en had beweerd dat ze natuurlijk alle tijd moest nemen die ze nodig had.
En Markus werd toch in coma gehouden, ze kon niets doen. Hij moest gewoon weer beter worden. Ze was nog nooit zo verliefd geweest en nu was het alsof dat gevoel nog sterker was. Alleen maar door wat er gebeurd was. Markus was de eerste echte man die ze had leren kennen. Hij viel niet te vergelijken met de lompe jongens met wie ze vroeger was gegaan. Wat als het ergste zou gebeuren? Wat als hij overleed? Dat hij stierf zonder dat ze elkaar nog een keer gezien hadden. Zonder dat ze in het ziekenhuis was geweest. Zou de aanblik van zijn toegetakelde lichaam in het huisje daar op Furillen het laatste zijn wat ze van hem gezien had? Het beeld van hem, bebloed en in elkaar geslagen, ineengedoken op de vloer. Nee, nee, dat kon niet. Wat deed ze hier in godsnaam? Ze nam een laatste trek en trapte de peuk uit in het grind. Wierp hem vervolgens in de bosjes. Ze moest terug naar Stockholm. Meteen, ze wilde niet nog langer wachten.
Met snelle passen liep ze naar het huis.