‘Dag lieverd.’
Haar vader ziet er zoals gewoonlijk blij uit, maar ze neemt een ongerustheid in zijn ogen waar en ziet zijn blik onderzoekend over haar dunne gestalte gaan om te kijken of ze misschien een onsje is aangekomen. Hij omhelst haar voorzichtig. Katarina onderneemt geen enkele poging om haar te omhelzen, ze weet dat Agnes dat niet wil. Ze glimlacht vluchtig en onzeker en fluistert een begroeting. Wat is ze toch pathetisch.
Agnes pakt haar vader bij de arm en maakt aanstalten om terug te lopen naar de afdeling. Ze heeft naar zijn bezoek uitgekeken. Vannacht heeft ze slecht geslapen, ze lag maar te denken aan de moord op Robert Ek, de chef van het modellenbureau, waarover ’s avonds in het nieuws was bericht. Ze had hem verschillende keren ontmoet. Ze wilde met haar vader praten, horen wat hij weet. Vast meer dan zij.
Ze verwacht dat Katarina teleurgesteld het dagverblijf in zal lopen, wat ze altijd doet. Maar ze merkt onmiddellijk dat haar vader dat niet van plan is. Hij blijft als een blok beton staan.
‘Ja, Agnes,’ begint hij. ‘Het is zo, ik dacht dat… ja…’ Hij werpt een snelle blik naar Katarina. ‘Wij hadden gedacht dat Katarina vandaag met ons meekomt. Met jou en mij, bedoel ik. Is dat oké?’
Agnes is helemaal niet voorbereid op die vraag. Waarom zou ze willen omgaan met dat mens? Ze is absoluut niet geïnteresseerd. Brengt het nauwelijks op om haar aan te kijken. Er valt een stilte en Agnes staart naar haar vader terwijl hij worstelt met zichzelf. De beide volwassenen wachten af. Blikken gaan van de een naar de ander. Ze kan hun nerveuze verwachting door hun jassen heen voelen.
Tegelijkertijd wil ze geen mokkend kind zijn, dat zou ongetwijfeld Katarina’s vooringenomen mening over haar alleen maar bevestigen. Voor ze iets heeft kunnen zeggen verschijnt Per als reddende engel ten tonele.
‘Dag. Kom binnen.’
Alsof hij het pijnlijke van de situatie doorheeft, gaat hij hun voor door de gang en ze volgen hem. Agnes’ wangen gloeien van schaamte. Tot nu toe heeft ze Katarina gewoon ontweken, gedaan alsof ze er niet was. Dat wordt nu lastiger. Tegelijk is ze teleurgesteld, vandaag raakt ze het privémoment met haar vader kwijt.
Ze nemen plaats in de gemeenschappelijke ruimte. Per verdwijnt naar de keuken om koffie te halen. Haar vader gaat naast Agnes op de bank zitten en Katarina ploft neer in een luie stoel.
‘Het is hier echt gezellig,’ zegt ze, en ze kijkt vol waardering om zich heen.
Agnes werpt haar een kille blik toe, maar zegt niets. Haar vader schuift wat ongemakkelijk heen en weer op de bank.
‘Hoe is het met je?’ vraagt hij met zachte stem, en hij legt zijn droge hand op de hare.
‘Ik haat deze plek, dat weet je heel goed,’ sist ze, en ze trekt haar hand terug. ‘Het gaat klote met me, mocht het je interesseren.’
Hij negeert haar toon.
‘Je moet de groeten hebben van opa en oma.’
‘O.’
Ze heeft er al spijt van, wil zich tegenover Katarina niet zwak tonen. Alsof ze zich iets aantrekt van haar aanwezigheid. Werpt haar een verstolen blik toe. Ze ziet er best leuk uit, bij nader inzien. Donker haar met een alpinopet, die ze nog steeds op heeft. Bruine ogen en een frisse huid met rozige wangen. Markante trekken. Lichtroze lippen. Haar blik glijdt naar haar vader en plotseling wordt ze overmand door tederheid. Hij ziet er moe uit, plukt wat aan zijn eeltige vuisten, ze ruikt een vleugje van zijn aftershave.
Per komt met de koffie. Het serviesgoed rinkelt, zijn hand trilt als hij de koffie in de kopjes schenkt, een voor een. Het duurt een eeuwigheid.
‘Je kunt er wel bij blijven zitten,’ stelt Agnes voor. ‘De sfeer wat luchtiger maken. Die is nogal gespannen, zoals je misschien gemerkt hebt.’
Pijlsnel staat Katarina op. Haar mond is een smalle streep.
‘Dit is toch niet zo’n goed idee. Ik denk dat Agnes er nog niet klaar voor is.’
‘Maar wacht,’ smeekt Rikard.
‘Rustig maar,’ zegt Per. ‘Ik ontferm me wel over haar.’
Hij loopt snel achter Katarina aan, die woedend door de gang wegbeent.
‘Was dat nu echt nodig?’ Agnes’ vader kijkt haar verwijtend aan. ‘Kun je het niet op z’n minst proberen?’
‘Ze is gewoon gestoord,’ zegt Agnes verdedigend. ‘Dat beetje moet ze toch wel kunnen hebben.’
‘Het is voor haar ook niet zo gemakkelijk. Ze heeft nu drie maanden in dat dagverblijf gezeten, vind je nu zelf ook niet dat dat lang genoeg geduurd heeft en dat het nu tijd is om haar wat meer toe te laten?’
‘Waarom zou ik dat doen?’
‘Omdat Katarina mijn vriendin is, en al behoorlijk lang, eigenlijk. Hoe denk je dat het voor mij voelt dat je zo kil doet, net doet alsof ze niet bestaat?’
‘Maar ik dan? Wat beteken ik voor je?’
‘Agnes! Jij betekent alles voor me. Maar ik moet ook verder met mijn leven. Ik heb mijn werk, maar verder? Iedereen heeft een gezin waar hij na zijn werk naartoe gaat. Ik wil niet elke avond, elk weekend alleen thuiszitten. En jij bent immers hier. En het ziet er ook niet naar uit dat je beter wordt. Wil je niet weer gezond worden?’
‘Natuurlijk wil ik dat, maar het is niet zo gemakkelijk.’
‘Ik heb met het afdelingshoofd gesproken en zij zegt dat je de behandeling tegenwerkt, dat je niet meewerkt.’
‘O.’
Haar vader kijkt haar diep in de ogen, strijkt voorzichtig over haar wang. Ze voelt de tranen opkomen, maar vecht ertegen.
‘Mijn meisje toch,’ zegt hij teder. ‘Mijn kleine meid. Jij alleen kunt jezelf beter maken, niemand anders kan dat voor je doen. Wat is er toch zo gevaarlijk aan als je aankomt? Waar ben je bang voor?’
Ze haalt haar schouders op. De woorden blijven in haar keel steken.
‘Ik weet niet hoe je je gedraagt als je geen anorexia hebt. Ik kan me nauwelijks herinneren hoe ik daarvoor was.’
‘Voordat dit alles gebeurde was je een vrolijk en lief meisje, dat vriendinnen had en het fijn vond om naar school te gaan. Voordat die nare modelui in beeld kwamen. Katarina zegt ook dat het niet goed is dat ze je leven in de war geschopt hebben, en ik haat ze erom. Zij ook. Ze vindt het verschrikkelijk, hoe ze je behandeld hebben. Je moet weten dat Katarina om je geeft, ook al geloof je dat niet. Maar je kunt terug naar je oude leven en alles kan weer worden zoals daarvoor. Laat die kille, berekenende mensen niet winnen. Ze hebben al voldoende kwaad aangericht.’