Moderedactrice Fanny Nord bestudeerde het eerstvolgende nummer van het grote damesblad dat op de muur bevestigd was. Zodra de lay-out van een pagina gereed was, werd die als miniatuur uitgedraaid en opgehangen. Nu hing het hele maartnummer met voorjaarsmode voor haar en had ze het volledige overzicht. Pagina 1 tot pagina 160. Kritisch bekeek ze de dubbele pagina’s, het waren de modeonderwerpen waar haar aandacht vooral naar uitging. Ze hadden vier grote modereportages in dit nummer; was het voldoende? Als de grootste concurrent er maar niet meer had – het nachtmerriescenario was dat zij er in hun voorjaarsnummer zes tegenaan zouden gooien, daarmee vergeleken zou dit verschrikkelijk mager aanvoelen. Alleen de gedachte al bezorgde haar koude rillingen. Maar de mix zag er goed uit, stelde ze vast. Het was elke keer weer zoeken naar de juiste balans: aan de ene kant de oudere lezeressen aanspreken, de hoofdredactrice incluis, en aan de andere kant trendgevoelig zijn, meegaan met de tijd. Het was niet altijd gemakkelijk om deze tegenstellingen met elkaar te verenigen.
Het blad mocht niet een te jonge uitstraling hebben en de modellen mochten niet te slank zijn. Toch streefde ze er altijd naar om de coolste, hotste namen in het blad te hebben.
De inspiratie voor de modereportages in dit nummer hadden zij en haar naaste collega’s vooral gehaald uit de grote modeshows van Hermès en Yves Saint Laurent die in de nazomer en de vroege herfst in Parijs waren gehouden. Ze was bijzonder tevreden met de reportage waar ze zelf verantwoordelijk voor was, en die was geïnspireerd op de nieuwe Franse designer wiens naam nu op ieders lippen lag: Christophe Decarnin voor het modehuis Balmain. Twaalf pagina’s met als thema rock-’n-rollchic, korte zwarte leren jurkjes, sierspijkers, schoudervullingen en strakke kapsels, achterovergeplakte haren. Punky en decadent. Rebels. Als het maar niet als te brutaal werd ervaren, dacht ze een beetje ongerust. Te zwaar te verteren voor onze oudere lezeressen. Ach wat, dacht ze het volgende moment. Als ze het grootste modetijdschrift van Zweden wilden zijn, dan konden ze niet iedereen tevredenstellen. En de jonge lezeressen zijn ook belangrijk.
Ze bekeek de wand, rimpelde afkeurend haar neus. Dat ze zo’n stomme advertentie daar geplaatst hadden, midden in de reportage. Dat verstoorde het totaalbeeld. Maar hoe slechter de tijden, des te belangrijker werden de adverteerders. Ze zuchtte even en liep weg. Ondanks alle twijfels had ze een tevreden gevoel over het nummer als geheel. Niet in het minst omdat ze Jenny Levin voor de zachtere modereportage hadden weten te strikken, waar haar collega verantwoordelijk voor was. Dat was een mooi tegenwicht voor Balmain. En aangezien Jenny werd gerekend tot een van de felst begeerde modellen van Zweden, zat het wel goed met het nummer nu ze opnieuw zo’n grote reportage met haar in het blad hadden, al had ze ook al aan het kerstnummer meegewerkt. Ze was echt heel bijzonder.
Op weg terug naar haar kantoor kwam ze langs haar postvakje, en ze nam in de loop een behoorlijke stapel post mee. Ging zitten achter haar bureau in de grote, rommelige kamer die ze met de andere moderedactrice en een stel assistenten deelde. Overal hingen kleren op kledinghaken, op de grond stonden een heleboel dozen propvol kleren en her en der lagen stapels papieren, boeken en tijdschriften. Het werk was zo hectisch en intensief dat ze er nooit aan toekwamen om op te ruimen. Ze begon de enveloppen open te snijden terwijl ze haar ogen op het computerscherm gericht hield en de mail bekeek die ze die ochtend had binnengekregen. Een brief trok haar aandacht. In eerste instantie zag ze alleen maar een dubbelgevouwen stuk papier met uit kranten geknipte woorden die een mededeling vormden.
Haar eerste gedachte was dat het nog een uitnodiging voor een modeshow betrof. Een zeer creatieve nieuwe designer die met zijn uitnodiging de aandacht wilde trekken. Wilde opvallen. Toen zag ze de tekst pas. Die bestond uit slechts twee woorden: Jullie doden. Onthutst las ze de korte zin nog een keer.
Ze draaide de envelop om. Was het echt aan haar geadresseerd? Ja, haar naam stond erop. Ze keek op naar haar collega’s in de kamer, die volledig opgingen in hun eigen project. Ze riep haar collega Viktor en gebaarde dat hij moest komen.
‘Kijk eens wat ik heb gekregen.’
Ze reikte hem het papier aan. Hij las het zwijgend. Fronste zijn voorhoofd. Trok een stoel bij en ging naast haar zitten.
‘Wat is dit, verdomme?’ vroeg hij op zachte toon.
Hij wilde de assistenten niet onnodig alarmeren. Ze zaten met gebogen hoofd naar de cryptische mededeling te staren. Fanny voelde een rilling over haar rug gaan. Gezien de verschrikkelijke gebeurtenissen van de afgelopen tijd voelde ze de angst toenemen toen ze de twee uitgeknipte woorden zag en de zin die ze vormden. Ze moest meteen denken aan het grote voorjaarsnummer dat ze nu aan het voorbereiden waren, en weer liepen de koude rillingen haar over de rug toen ze zich de inhoud van het kerstnummer herinnerde. Op het allerlaatste moment hadden ze de modereportage die op Furillen was gemaakt in een losse bijlage aan het nummer toegevoegd. Een andere fotograaf had de werkelijk schitterende foto’s die Markus Sandberg van Jenny Levin had geschoten bewerkt. Bovendien hadden ze om Markus te eren een artikel aan hem gewijd en aan zijn carrière met betrekking tot de modefotografie. Kregen ze daarom nu deze brief toegestuurd? En wat bedoelde de briefschrijver met dat ze doodden? Fanny Nord begreep er niets van, het was allemaal zeer onaangenaam.
‘We moeten met Signe praten,’ zei ze.
‘Absoluut,’ zei Viktor instemmend. ‘Dit is te ernstig.’
Hoofdredactrice Signe Rudin zat in een eigen kamer naast hun werkkamer. Ze maakte eerst uitvoerig de glazen van haar bril schoon voor ze de mededeling las.
‘Laten we hier nu niet al te veel waarde aan hechten,’ mompelde ze toen ze het had gelezen.
‘Wat bedoel je?’ bracht Fanny er verontwaardigd tegen in. ‘Dit is gewoon eng. Hij kan het wel op ons gemunt hebben, of beter gezegd, op mij, mijn naam staat immers op de envelop.’ Ze plofte neer op de stoel die aan de andere kant van het bureau van de hoofdredactrice stond. ‘Ik snap het niet, waarom stuurt hij dit nu juist naar mij?’
‘Ja, dat is vreemd,’ beaamde Signe Rudin. ‘Als hij het op de modebranche in het algemeen of op het tijdschrift in het bijzonder had gemunt, dan had hij de brief naar mij moeten sturen.’
‘Allemachtig… wat heb ik gedaan? Waarom bedreigt hij mij? Ik snap er niks van!’
De hoofdredactrice bekeek de brief nog eens goed. Het was een gewone witte envelop, het adres was handgeschreven met een zwarte balpen. Een klein, vrij onregelmatig handschrift. Natuurlijk ontbrak een afzender. En dan de kaart, een normale dubbele kaart zonder merkteken die je in elke kantoorboekhandel kon kopen. De woorden waren in zijn geheel uitgeknipt, het waren dus geen verschillende losse letters, op de klassieke manier zoals ze het in films en in tv-series gezien had.
Signe Rudin zette haar leesbril met zonnebrilfunctie af, streek een haarlok uit haar gezicht en keek Fanny aan.
‘We moeten hier niet al te veel waarde aan hechten. Het is zoals bekend niet helemaal ongewoon dat we haatbrieven ontvangen. Dit kan over wat dan ook gaan. We hebben geen idee. En daarbij: het is ook niet direct tegen jou gericht. Niemand heeft je immers persoonlijk bedreigd.’
‘Nee, maar dat neemt niet weg dat ik het behoorlijk eng vind. Ik ben bang. Ik durf de straat niet meer op na zoiets.’
‘Je moet je hierdoor nu niet laten meeslepen.’
‘We moeten de politie toch wel bellen? Zeker gezien wat er allemaal gebeurd is.’
‘Ik wil het hier eerst met het hoofd van de uitgeverij over hebben, vragen wat zij vindt. Daarna moeten we maar afwachten hoe de uitgeverij besluit hierop te reageren.’
Signe Rudin klapte de kaart dicht en deed hem terug in de envelop.
Fanny had het gevoel dat er over haar heen gewalst werd, voelde zich machteloos. Alsof de bedreiging tegen haar niet serieus werd genomen. Maar als de hoofdredactrice die resolute stem opzette, kon niets haar besluit doen veranderen.
Op trillende benen keerde ze terug naar haar kamer. Bleef met een lege blik voor zich uit zitten staren. Misschien was het wel zoals Signe zei, hoorde de brief thuis in het rijtje van onbeduidende brieven die de redactie regelmatig van gekken ontving. Ja, dat was het waarschijnlijk, probeerde ze zichzelf te overtuigen.
Maar het gevoel van onbehagen wilde maar niet verdwijnen.