Pas na twee dagen ontdekte iemand wat er met Robert Ek gebeurd was. Zijn vrouw en zijn vier kinderen waren het hele weekend in Dalarna en de vrienden die de nacht na het feest in zijn villa hadden doorgebracht, dropen af toen ze op zaterdagmiddag uitgeslapen waren. De sleutel legden ze weer in een bloempot onder de verandatrap aan de achterkant van het huis, zoals was afgesproken.
Toen de familie op zondag naar huis terugkeerde was het overduidelijk dat er behoorlijk gefeest was in het huis. En niemand had ook maar de moeite genomen om de sporen uit te wissen.
De bedden van de kinderen waren beslapen, iemand of eerder een aantal mensen had gebruikgemaakt van het echtelijke bed, waarvan het beddengoed verfrommeld op een hoop lag, op de nachtkastjes stonden verscheidene halflege wijnglazen. Maar de druppel was voor Erna Linton de string die ze tussen de opgestapelde houtblokken bij de open haard vond. Ze maakte rechtsomkeert, verliet met kinderen en hond het huis en belde haar zus, die het weekend ook bij hun ouders in Dalarna had doorgebracht en in de buurt woonde. Bracht daar hond en kinderen, die blij verrast begrepen dat ze nog wat langer konden spelen met de neefjes en nichtjes van wie ze pas afscheid hadden genomen in een wegrestaurant, waar ze onderweg van Leksand naar huis gestopt waren om wat te drinken.
Erna Linton reed daarna rechtstreeks door naar het modellenbureau. Ze kookte van woede. Robert had haar beloofd om het nooit meer te doen. Die belofte had hij twee weken gehouden, misschien nog korter. Dit weekend had ze een aantal keren tevergeefs geprobeerd hem te bereiken, zowel op de vaste telefoon thuis als op zijn mobieltje. Nu begreep ze dat hij het druk had gehad met iets anders.
Verbeten stuurde ze de stadsjeep de Söderledstunnel in, richting Stockholm City. Aangezien het zondagavond was en kerstvakantie, had ze minder moeite met het vinden van een parkeerplaats dan gebruikelijk was in het altijd zo vreselijk drukke Östermalm, waar in de meeste straten eenrichtingsverkeer gold.
Ze vond een plekje in de Riddargatan, een huizenblok verwijderd van het pand waarin het modellenbureau was gehuisvest. Ze had een sterk gevoel van onbehagen toen ze door de straat liep en afsloeg naar het lagere deel van de Grev Turegatan.
Toetste de code in, en met een zacht zoemend geluid ging de zware, gladgepolijste voordeur open. Op de deur van het modellenbureau hing aan een rood lint een dikke krans van veenbessentakken. Ze drukte op de bel. Wachtte een paar minuten. Geen reactie. Met ingehouden adem duwde ze de deurkruk naar beneden. De deur gleed open, de vloer in de hal kraakte onder haar schoenen. Een snelle blik in de spiegel. Ze zag er moe en grauw uit.
Ze keek de hal rond. Er stonden geen schoenen en er lagen ook geen jassen op de vloer. Ze keek in de kamer waar de opdrachten werden geregeld, waar alles opgeruimd en netjes was. Ze liep verder naar de keuken. Op het aanrecht stonden een stuk of tien lege champagneflessen met een aantal glazen, waarvan de meeste een lippenstiftafdruk hadden. Op de bodem van een schaal lagen nog een paar cashewnoten. Het rook er een beetje zurig.
In de mooiste kamer bevond zich een tegelkachel en een bankstel. Op de salontafel stonden kaarsen, twee volle champagneglazen en een ijsemmer met een fles champagne.
De deur naar de werkkamer van haar man stond half open. Haar blik bleef hangen bij de gestolde bloedvlekken die zich op de eikenhouten parketvloer aftekenden.
Wat ze toen zag had ze liever niet gezien.