‘När juldagsmorgon glimmar jag vill till stallet gå…’
Agnes wordt wakker van de kerstpsalm op de radio die beneden in de keuken staat te schallen. Ze is met kerstverlof thuis op Gotland. Haar vader heeft haar opgehaald van de afdeling, gelukkig alleen, en reed haar in een rolstoel. Het personeel wil niet dat ze zelf loopt als ze buiten de afdeling is, aangezien haar hart zo zwak is.
Ze zijn naar Visby gevlogen en Agnes begon te huilen toen het vliegtuig de landing inzette en ze de Gotlandse kust onder zich zag. Ineens realiseerde ze zich hoezeer ze thuis gemist had.
Ze heeft vijf dagen verlof. En het beste van alles: zij en haar vader zullen alleen zijn, alleen zij tweeën. Ze was er bijna van uitgegaan dat Katarina zich wel zou opdringen, aangezien ze elke keer met haar vader mee was als hij bij haar op bezoek kwam. Maar toen ze het er de laatste keer over hadden vertelde hij dat ze alleen zouden zijn, net als vorig jaar.
Ze kijkt naar het schuine dak, geniet ervan dat ze daar heerlijk in haar eigen bed in het huis in Visby kan liggen. Ze duwt haar gezicht in het kussen, het voelt zacht aan tegen haar wang. Het oude dekbedovertrek heeft ze nu al jaren. Het voelt veilig en vertrouwd aan en doet haar denken aan een andere tijd. De tijd toen ze een vader en een moeder en een grote broer had. Toen ze gezond was en vrienden had. Naar school ging zoals al haar leeftijdgenoten. Ze kan die tijd niet terughalen, maar ze kan lekker wegkruipen onder het oude dekbedovertrek en even doen alsof. Zich terugdromen, zich laten overspoelen door de herinneringen. Bijna altijd als haar moeder en Martin in haar hoofd opduiken, wil ze hen zo snel mogelijk wegduwen. Ze laten verdwijnen. Ze wil het zich niet herinneren, brengt het niet op om hun gezichten voor zich te zien of hun stemmen te horen. Maar hier, thuis in bed, kan ze het laten gebeuren. En op de een of andere manier voelt het bevrijdend. Ze trekt het dekbed over haar hoofd, ruikt de welbekende geur van thuis. Roept het beeld op van haar moeder. Kruipt in een doen-alsof-wereld, haar eigen veilige cocon, en laat zich omhullen door de warmte van het dekbed, het dekbedovertrek dat haar moeder lang geleden toen ze een keer in Stockholm waren bij ikea gekocht heeft. Dat overtrek is er nog, maar haar moeder niet. Het is een absurde gedachte. Hoe kan een simpel dekbedovertrek een mens overleven? Maar ze wil er nu niet aan denken. Ze wil wegdromen, de tijd een aantal jaren terugzetten. Doen alsof alles is zoals toen ze twaalf was. Ze moet zo opstaan en ontbijten met de anderen, daarna zal ze naar school gaan. Haar beste vriendin Cecilia haalde haar altijd op. Stond in de deuropening te wachten terwijl ze zich aankleedde. Ze liepen samen naar school. Het lijkt net een droom, nu ze eraan terugdenkt.
Ze kijkt naar het behangmotief en sinds lange tijd voelt haar hart lichter. Ze zullen lang ontbijten, heeft papa gezegd, en daarna gaan ze een wandeling maken zoals ze altijd deden toen haar moeder en Martin nog leefden. Ze waren allebei in lachen uitgebarsten toen hij ‘lang ontbijten’ zei. Alle maaltijden met Agnes duren lang, aangezien ze er ruimschoots de tijd voor neemt. En de wandeling zou betekenen dat hij haar in de rolstoel voortduwde, zo goed en zo kwaad als dat ging door de sneeuwbrij die er lag. Maar wat deed het ertoe? Ze zouden samen zijn, papa en zij.
Ze strijkt boven haar hoofd met haar vinger langs de dakbalk waar het behang wat loszit, waar ze als kind heel vaak aan pulkte, waarvoor haar moeder haar een uitbrander gaf. Agnes ziet haar gezicht voor zich. Nog steeds is het zo levendig.
De tijd na het ongeluk herinnert ze zich nauwelijks. Hoe ze de dagen doorkwamen. Aan de buitenkant leek het dat haar vader zich door het alledaagse leven probeerde te slaan, maar ’s avonds laat hoorde ze hem huilen in zijn slaapkamer. Elke morgen stond hij vroeg op en ging zoals altijd naar zijn werk als timmerman. Ondanks het advies van veel familieleden en vrienden weigerde hij halsstarrig om zich ziek te melden. Hij wilde zich vasthouden aan wat normaal was, wat structuur in de chaos aanbracht. Naar een psycholoog wilde hij ook niet, hij vond dat hij het zelf moest zien te klaren. Agnes maakte zich zorgen over zijn eenzaamheid. Zelf bleef ze thuis van school tot na de begrafenis. Ze bracht het niet op om al die blikken van de omgeving te ondergaan, al die vragen over hoe het met haar ging.
De begrafenis was een vreselijke gruwelgebeurtenis die ze het liefst wilde vergeten. Toen ze op het kerkhof de kisten tegelijk en naast elkaar in het graf lieten zakken, was het alsof het op dat moment pas tot haar doordrong dat haar moeder en Martin echt voor altijd weg waren. Ze kwamen nooit meer terug. In die seconden waarin de kisten in de donkere aarde verdwenen, terwijl ze daar stonden, in zwarte kleding, en er grote witte sneeuwvlokken om hen heen dwarrelden, werd het haar te veel. Het was alsof een paar sterke handen haar bij de keel grepen en haar verstikten, het werd haar zwart voor de ogen en ze viel op de koude, vochtige grond.
De weken na de begrafenis had Agnes gelukkig veel steun aan haar vrienden, vooral aan haar hartsvriendin Cecilia, met wie ze uren kon praten over haar moeder en over Martin. Cecilia was het nooit beu, ze luisterde, steunde en hielp haar waar ze kon. Dat was voordat Cecilia haar in de steek liet. Het doet nog steeds pijn als ze eraan denkt. Nu heeft ze helemaal geen vrienden meer over.
Haar vader was zo ontroerend in zijn bezorgdheid, vond ze. Ze begreep hoeveel hij leed, en toch zorgde hij ervoor dat hij haar niet belastte met zijn verdriet. Sinds de begrafenis had hij een heel enkele keer openlijk gehuild. Zoals die keer toen ze Martins kamer aan het opruimen waren, zijn bezittingen in dozen opborgen. Haar vader had niets kunnen weggooien. Hij had Martins kleren die in de wasmand hadden gelegen gewassen, had ze netjes opgevouwen en weer teruggelegd in de ladekast en de garderobekast. Op een trui en een blauwe sweater met opdruk na, waar hij aan snoof en rook als hij dacht dat niemand het zag. Agnes had ook nog een van Martins T-shirts bij zich gehouden, dat ze in een van haar bureauladen bewaarde. Af en toe haalde ze het tevoorschijn en drukte het dan tegen haar gezicht, duwde haar neus erin. Zolang Martins geur er nog in zat, leefde hij nog steeds een beetje. Een heel klein deel van hem, een fragment om je aan vast te houden zolang het nog kon. Ze had een hele nacht liggen huilen toen ze tot de ontdekking kwam dat ze zijn geur niet meer kon ruiken.
De zondag dat ze dus hadden besloten Martins spullen in te pakken zaten ze daar, op zijn kamer op de bovenverdieping, terwijl de regen op het dak kletterde. Een voor een pakten ze zijn spullen beet, legden ze in een doos, werkten langzaam en behoedzaam en lieten elkaar elk voorwerp zien en aanraken. Het was een kwelling geweest. Martin was nog zo aanwezig in de kamer, het bed waarin hij geslapen had, het bureau waaraan hij zijn huiswerk gemaakt had, de tv aan de muur die hij vol trots had kunnen kopen van het geld dat hij verdiend had bij de ICA Maxi, waar hij af en toe in de weekenden en de avonduren werkte. De aantekeningen die hij in zijn schoolboeken en in zijn agenda had geschreven. De woorden waren er nog, maar Martin niet. Hij zou nooit meer terugkomen.
Voorzichtig stapt ze uit bed en met nog steeds het dikke donzen dekbed om haar heen gewikkeld kleedt ze zich warm aan, trekt over de broek waarin ze geslapen heeft nog een vrijetijdsbroek aan, twee dunne katoenen truitjes, een fleece trui, haar thermosloffen en ten slotte nog het oude gebreide lange vest van haar moeder dat ze altijd op het platteland droeg. Ze gaat naar de wc.
De radio in de keuken staat aan, zoals altijd vrij hard. Toch kan ze horen dat haar vader aan de telefoon is. Zijn volhardende, nadrukkelijke stemgeluid dringt door de muziek heen en ze vangt een paar losse zinnen op. ‘Maar je moet begrijpen, Katarina… Agnes heeft behoefte… Ik weet dat je alleen bent… Nee, dat werkt niet… We hadden afgesproken dat…’
Agnes blijft staan en luistert ingespannen. De toon van haar vaders stem wordt nog nadrukkelijker, daarna smekend en zacht, liefdevol en ten slotte geërgerd en boos. ‘Maar kun je nu niet een heel klein beetje begrip hebben voor… Agnes is ernstig ziek… Ze heeft me nodig… ik begrijp dat het moeilijk voor je is dat je geen kinderen hebt, maar zo is het… kinderen komen altijd op de eerste plaats en zo moet het ook zijn, het is onze plicht, wij als ouders, wij hebben een verantwoordelijkheid, ook al vind je het ontzettend moeilijk om dat te snappen.’
Hij verheft zijn stem. Agnes kan nu elk woord horen.
‘Nee, je kunt niet hierheen komen. Nee, Agnes en ik moeten met rust gelaten worden. We hebben het hier al over gehad. Nu bel je niet meer, begrepen?’
Agnes hoort dat hij de hoorn erop gooit. Het volgende moment wordt de radio uitgezet. Het wordt doodstil.
Ze wacht een tijdje voordat ze naar beneden loopt.