De deur zwaait open en ze hoort de als altijd overdreven sportieve stem: ‘Goedemorgen! Het is zeven uur. Tijd om op te staan.’ Zonder naar haar te kijken stapt de verpleegkundige binnen, doet het licht aan en trekt de gordijnen open. Het is nog donker buiten, maar in de overige ziekenhuisgebouwen brandt al volop licht, als een onaangename herinnering dat ze zich in het ziekenhuis bevindt, dat ze niet gezond is, buiten de gewone wereld staat. Ze rijzen als grauwe, onheilspellende kolossen hoog op voor het raam. Het ziekenhuis is zo groot dat het ziekenhuisterrein zelfs eigen straatnamen heeft.
Agnes draait zich op haar andere zij. Weg van het licht, weg van de werkelijkheid, van de herinnering dat er daarbuiten nog een wereld is, een leven dat verdergaat, een leven dat ze had kunnen leiden, maar dat van haar wegstroomt. Tenminste, zo voelt dat nu. Ook al is ze pas zestien jaar.
Dit is het ergste moment van de dag. Het wakker worden. Het enige wat ze wil is blijven slapen, niet wakker hoeven worden in nog een hel. De strijd om zo weinig mogelijk eten binnen te krijgen en zo veel mogelijk energie kwijt te raken zonder dat de verpleegkundigen het merken.
Ze weet niet hoe lang ze dit kan volhouden.
Agnes zou graag onder het dekbed willen blijven liggen, maar tegelijkertijd is ze zich er pijnlijk van bewust dat ze snel moet opstaan, wil ze voor het ontbijt minstens dertig sprongen in het toilet kunnen maken. Anders zal het ondraaglijk worden om de fil, de dikke gezuurde melk, en de boterhammen naar binnen te werken om de verpleegkundige tevreden te stellen.
Ze is even in tweestrijd voordat ze met moeite overeind komt en uit bed stapt. Ze steekt haar voeten in de thermosloffen en werpt een blik op haar kamergenoot, Linda, die met de rug naar haar toe ligt. Ze zegt niet veel. Agnes loopt de gang op, de wc in. Tot nu toe is ze een van de gelukkigen die de deur dicht mag doen en op slot mag draaien wanneer ze haar behoefte doet. Om een of andere ondoorgrondelijke reden hebben ze nog steeds vertrouwen in haar, ook al vinden ze dat het wel traag gaat met de gewichtstoename. Ze hebben waarschijnlijk niet door wat ze aan het doen is.
Het toilet is krap, slechts een wc-pot en een kleine wastafel er recht tegenover. Geen raam en geen spiegel. Als ze geplast heeft en haar handen heeft gewassen gaat ze aan de slag. Het is vrij lastig omdat de ruimte zo beperkt is, haar armbewegingen kan ze hier niet maken, dat moet wachten tot vanmiddag in de warmtekamer.
Hier heeft ze alleen maar voldoende ruimte om recht op en neer te stuiteren. Ze zet met beide benen af en springt zo hoog ze kan. Na een paar sprongen raakt ze al buiten adem. Haar hart gaat als een razende tekeer in haar borstkas, alsof het protesteert tegen de ruwe behandeling. Haar benen doen pijn, ze zijn verzwakt na het langdurige voedselgebrek. Agnes bijt op haar tanden, telt fluisterend. Tien, elf, twaalf. De hele tijd is ze bang dat er een verpleegkundige binnen zal komen en op de deur zal kloppen. Moet ze noodgedwongen haar sprongenreeks afbreken, heeft dat hetzelfde effect, ook al gaat ze later verder. Ze moet minstens dertig keer achter elkaar springen, anders is ze verloren. Al snel raakt ze bezweet en ze gaat steeds zwaarder ademen. Ze zet door, knokt totdat ze de smaak van bloed in haar mond krijgt. Ze zeggen dat ze uitgemergeld is, dat ze dood zal gaan als ze niet aankomt. Ze weet niet hoe zwaar ze nu is, want dat vertellen ze hier niet. De patiënten worden één keer in de week gewogen, maar het resultaat krijgen ze niet te horen. De laatste keer dat ze thuis op de weegschaal stond, bleef die steken op drieënveertig kilo bij haar lengte van een meter vijfenzeventig. Een bmi van 14. Ze vindt het niet zo erg. Er zijn massa’s meisjes die veel smaller zijn. Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig. Nog steeds heeft er niemand op de deur geklopt, maar nu weet ze dat de kans groot is dat ze binnenkort onderbroken wordt. Ze doet haar ogen dicht, alsof het dan moeilijker zou zijn om haar te ontdekken. Ze doet haar best om niet al te veel te hijgen zodat het buiten niet te horen is. Ze begint duizelig te worden en haar hart gaat tekeer in haar dunne borstkas. Zevenentwintig, achtentwintig, negenentwintig. Ze haalt de dertig, haar doel, en laat zich zakken op de toiletpot. Leunt achterover, sluit haar ogen. Wacht tot haar razende ademhaling weer gekalmeerd is. Als ze voldoende hersteld is spoelt ze haar gezicht af met koud water. Trekt haar nachtjapon uit en wast haar oksels. Voor douchen is niet genoeg tijd meer. Dat doet ze altijd ’s avonds voor ze naar bed gaat, dat biedt haar de gelegenheid om haar laatste trainingsoefening van de dag uit te voeren. Als ze dan uiteindelijk de deur opent slaakt ze een zucht van opluchting. Nu kan ze het ontbijt aan.