Hoofdstuk 25
USAMRIID
Kolonel Benjamin Platt wreef met zijn handen over zijn gezicht en duwde de muizen van beide handen in zijn oogkassen, waarna hij zijn vingers door zijn kortgeknipte haar haalde. Het hielp niet veel. Hij was kapot. Zijn zicht was nog steeds een beetje wazig door het urenlang staren naar monitoren en computerschermen. Hij leunde achterover in zijn verrijdbare leren bureaustoel en draaide deze rond om door de glazen wand te kijken.
Gelukkig was ze ongeveer een uur geleden in slaap gevallen. Wat een nachtmerrie moest dit voor haar zijn geweest: een astronaut die haar huis binnen was gekomen en haar moeder, in plastic gewikkeld, met zich had meegenomen. En daarna was ze hierheen gebracht. Zelfs de rustigste mensen kregen het op hun zenuwen van de Bak. Het was al erg genoeg om opgesloten te worden, maar nog veel erger om door doktoren in ruimtepakken te worden betast en geprikt. Er waren veel studies gedaan naar het psychologische effect van menselijk contact, menselijke aanrakingen en, uiteraard, naar het psychologische effect van de afwezigheid daarvan. De Bak bewees de conclusies van de meeste van die studies tot in het extreme.
Het viel echter niet te verantwoorden om haar naar een gewoon ziekenhuis te brengen, waar het kind zich meer op haar gemak zou voelen. Ze konden ziekenhuispersoneel dat simpelweg niet getraind was om met iets als dit om te gaan, niet blootstellen aan besmetting. En natuurlijk konden ze niet het risico lopen dat de pers er lucht van kreeg. Dat was, gedeeltelijk, Janklows redenering, wist Platt. Zijn instructies waren heel duidelijk geweest.
Hij klokte het restje in zijn koffiebeker naar binnen, ondanks het feit dat de koffie bitter en lauw was. Wanneer hij voor het laatst had gegeten, kon hij zich niet herinneren. Hij wreef weer in zijn ogen. Hoe hard hij het ook probeerde, hij kon niet ophouden met aan Ali te denken. Mary Louise had iets in hem losgemaakt, en door zijn uitputting lukte het hem niet zijn gedachtestroom uit te zetten. De grote blauwe nieuwsgierige ogen van het kleine meisje en de lange verwarde krullen deden hem zo sterk aan zijn dochter denken. Erger dan de herinnering was de lichamelijke pijn. Het verbaasde hem hoe hij haar nog steeds miste. Het was nu bijna vijf jaar geleden. Er waren meer jaren voorbijgegaan sinds ze weg was dan ze in zijn leven was geweest.
Toen het was gebeurd, was hij in Afghanistan geweest. Hij was slechts een paar maanden daarvoor vertrokken, met achterlating van een liefhebbende vrouw en een prachtige dochter, om een veelbelovende nieuwe carrière als legerarts te beginnen. Hij had geweten hoe gevaarlijk het zou zijn, maar het zou ook opwindend worden omdat hij een van de weinige mensen was geweest die waren uitverkoren om de troepen tegen biologische aanvallen te beschermen. Het werd als een heroïsche missie beschouwd, en na 9/11 had het aangevoeld als iets wat hij moest doen en wat heel waardevol was. Het was een kans geweest om al zijn theoretische kennis in praktijk te brengen, om experimenten in het veld uit te voeren die tot nu toe alleen in het laboratorium hun nut hadden bewezen. Om levens te redden.
Hij was bereid geweest om zelf risico te lopen, zich er totaal niet van bewust dat het echte gevaar thuis op de loer lag. Hij zou al zijn zogenaamde waardevolle kennis, zijn gouden kans, hebben opgegeven als hij nog een paar minuutjes met zijn geliefde Ali had kunnen doorbrengen, als hij bij haar had kunnen zijn. Zelfs al was het alleen om haar hand vast te houden, voordat ze voorgoed verdween. Maar iemand anders had die beslissing voor hem genomen, had besloten wat belangrijker was, had hem die kleine wens ontzegd.
Een klop op de deur deed hem opschrikken. Achter hem ging de deur open, en Platt draaide zijn stoel om naar sergeant Landis.
‘Sir, ik heb die informatie waar u om hebt gevraagd.’
‘Heb je iets gevonden?’ Hij zei ‘iets’, hoewel hij eigenlijk hoopte dat Landis iemand had gevonden.
‘Er staat geen vader op het geboortebewijs vermeld,’ kwam Landis meteen ter zake.
‘En hoe zit het met grootouders?’
‘Een grootmoeder. Woont in Richmond. De grootvader is kort geleden overleden.’
Hij overhandigde Platt een opgevouwen stuk papier. Landis kennende, verwachtte Platt daar meer dan genoeg informatie op te vinden, waarschijnlijk meer dan hij nodig had.
‘Er is één probleem, sir,’ vervolgde Landis, een tweede stuk papier openvouwend, ‘commandant Janklow heeft een paar minuten geleden een bericht voor u achtergelaten. Onder geen enkele voorwaarde mag u vóór maandagochtend contact met de familieleden van de geïnterneerde slachtoffers opnemen. We moeten eerst weten waarmee we te maken hebben.’
Landis gaf het briefje aan Platt maar bleef daarna voor hem staan, alsof hij wachtte tot hij werd weggestuurd of verdere instructies zou krijgen.
Na het papier te hebben aangenomen, tikte Platt met de naar binnen gevouwen hoek tegen het bureau. Hij wierp een blik in de kamer van het kleine meisje. Daarna zwierven zijn ogen weer over de monitoren en computerschermen, die bleven knipperen en klikken en gegevens verzamelen.
Toen Janklow hem deze opdracht had gegeven, had hij hem verteld dat de missie in Platts handen lag, dat hij verwachtte dat het kalme, ferme handen zouden zijn die zouden doen wat nodig was; wat hij – waarmee Janklow Platt bedoelde – vond dat nodig was. Maar toen had Janklow erop gestaan dat McCathy erbij werd betrokken. En nu dit.
Janklow had Platt de leiding over de missie gegeven omdat hij wist dat Platt zich strikt aan de regels hield, alle bevelen opvolgde en altijd de puntjes op de i zette. En toch vertrouwde Janklow hem niet.
‘Heb je kinderen, sergeant Landis?’
‘Pardon, sir?’
‘Kinderen. Hebben je vrouw en jij kinderen?’
‘Twee zoons, sir.’ Landis staarde hem aan, eerder nieuwsgierig dan in de war. Platt stelde nooit persoonlijke vragen.
‘Wanneer is je dienst afgelopen, sergeant?’
Daar hoefde Landis niet voor op zijn horloge te kijken. ‘Ongeveer een uur geleden, sir.’
‘Ga naar huis, naar je vrouw en kinderen, sergeant.’
‘Sir?’ Nu keek hij wel beduusd, bijna onzeker of hij zijn baas wel alleen kon laten nu die zich zo vreemd gedroeg. ‘Is er nog iets wat ik voor u kan doen?’
‘Nee, je hebt me alles gegeven wat ik nodig heb.’ Platt wuifde met het eerste papier dat Landis hem had overhandigd. De gedachte aan Mary Louise, die tot maandag in haar eentje zou zijn, veroorzaakte een knoop in zijn maag. Hoelang was ze al niet alleen geweest?
Sergeant Landis vertrok en maakte plaats voor dokter Sophie Drummond.
‘Sir, het spijt me dat ik u moet storen.’ Ze bleef in de deuropening staan, totdat hij knikte. ‘Agent O’Dell wil u graag spreken.’
‘Begint ze nu al rusteloos te worden en tegen te stribbelen?’
‘Ze werkt heel goed mee. Misschien is ze een beetje benauwd.’
‘Last van Bak-angst?’
‘Mogelijk.’
‘Iets van McCathy gehoord?’
‘Nog niet.’
Hij knikte nogmaals, waarna ze de deur weer uit glipte.
Dat McCathy niets van zich had laten horen, maakte Platt nerveus. Als McCathy werkte met het proces van eliminatie, zou hij het ergste nu al uitgesloten moeten hebben. Het zuur dat de onzekerheid in Platt opwekte, begon aan de knopen in zijn maag te vreten. Hij wist maar al te goed hoe agent O’Dell zich moest voelen.