Hoofdstuk 1

 

 

 

Victoriameer

Oeganda, Afrika

 

Waheem bloedde al toen hij aan boord van de volle motorboot stapte. In de hoop dat de andere passagiers het niet zouden merken, hield hij een tot een prop verfrommelde, met bloed bevlekte zakdoek tegen zijn neus. Eerder had de eigenaar van de boot, de man die de eilanders dominee Roy noemden, hem geholpen zijn verroeste kooi met aapjes op de laatste beschikbare plek te stouwen. Maar ze waren nog geen kilometer van de kust verwijderd toen hij merkte dat de blik van dominee Roy heen en weer ging tussen de strakke glimlach van zijn vrouw en het bloed dat nu langs de voorkant van Waheems T-shirt droop. Dominee Roy leek het te betreuren dat hij Waheem de laatste vrije plaats had gegeven

‘Bloedneuzen lijken veel voor te komen op deze eilanden,’ zei hij op bijna vragende toon. Kennelijk hoopte hij dat Waheem er een verklaring voor had.

Waheem knikte vaagjes, alsof hij geen idee had waar de man het over had. Hij verstond Engels maar deed alsof hij er niets van begreep. Er zou pas over twee dagen weer een kolen- of bananenboot vertrekken, dus was hij dankbaar dat hij geluk had gehad, dankbaar dat dominee Roy en zijn vrouw hem aan boord hadden gelaten, vooral met zijn kooi vol apen. Maar hij wist dat de tocht van Buvuma Island naar Jinja veertig minuten zou duren, en die tijd bracht hij liever in stilte door dan luisterend naar gezwam van de dominee over Jezus. Alle anderen waren al aan boord geweest, dus hij had bij het roer plaats moeten nemen, waar hij zich binnen het bereik van de stichtelijke praatjes bevond. Hij wilde de dominee beslist niet aanmoedigen.

Daarbij zagen de anderen – een trieste verzameling van vrouwen en kinderen op blote voeten en één oude blinde man – er veel meer uit alsof ze gered moesten worden. Ondanks zijn bloedneus en de plotselinge bonkende pijn in zijn hoofd was Waheem jong en sterk. Als de dingen zouden gaan zoals hij ze gepland had, zouden zijn familie en hij rijk worden en zouden ze een eigen stuk land kunnen kopen in plaats van zich voor anderen dood te moeten werken.

‘God is hier!’ riep dominee Roy uit, die klaarblijkelijk geen aanmoediging nodig had. Hij bestuurde de boot met één hand en wuifde met de andere naar de hen omringende eilanden, waarna hij aan een van zijn preken begon.

De andere passagiers bogen allemaal hun hoofd, als een bijna automatische reactie op de stem van de man. Misschien vonden ze het tonen van respect een schappelijke prijs voor hun overtocht op de boot van de dominee.

Waheem boog ook zijn hoofd maar hield iedereen van achter zijn bebloede zakdoek in de gaten. Ondertussen deed hij alsof hij luisterde, en hij probeerde de stank van apenpis en de druppels warm bloed die langs zijn kin dropen te negeren. Hij zag de ogen van de blinde man, witte nevelige bollen, van de ene kant naar de andere schieten. Zijn gerimpelde lippen gingen van elkaar, maar er kwam slechts een mompelend gebrom uit, misschien een gebed. Een vrouw naast Waheem hield de bovenkant van een juten tas, die leek te leven en naar natte kippenveren rook, stevig vast.

Iedereen hield zich stil, behalve drie kleine meisjes aan de andere kant van de boot, die glimlachten en hun bovenlichamen heen en weer bewogen. Ze waren fluisterend aan het zingen. Zelfs in hun speelsheid waren ze zich er duidelijk van bewust dat ze de dominee niet in zijn verhaal mochten storen.

‘God is jullie niet vergeten,’ vervolgde deze, ‘en dat zal ik ook niet doen.’

Waheem wierp een blik op de vrouw van de dominee. Ze leek niet naar haar echtgenoot te luisteren. Ze zat naast hem haar witte armen met een heldere vloeistof uit een plastic fles in te smeren, waar ze om de paar seconden even mee ophield om tseetseevliegen uit haar zijdeachtige lange haar te plukken.

‘Alle eilanden in het Victoriameer zijn vergeven van verschoppelingen, armen, misdadigers, zieken…’ Hij zweeg even en knikte naar Waheem, alsof hij wilde zeggen dat hij voor hem een uitzondering maakte. ‘…maar ik zie alleen kinderen van Jezus, wachtend op hun verlossing.’

Waheem corrigeerde de dominee niet. Hij beschouwde zichzelf niet als een van Buvuma’s zieke verschoppelingen, hoewel er daar genoeg van waren. Het was niet ongebruikelijk om iemand koortsig en met open, zwerende wonden te zien rondlopen. Voor velen waren de eilanden een laatste toevluchtsoord. Maar niet voor hem. Hij was in zijn hele leven nog nooit één dag ziek geweest. Tenminste, niet voordat hij de afgelopen nacht was begonnen met overgeven.

Het was urenlang doorgegaan. Zijn maag deed er nog pijn van. Hij wilde niet denken aan het zwarte braaksel, vermengd met klonters bloed. Hij was bang dat hij delen van zijn ingewanden had opgegeven – zo had het in ieder geval gevoeld. Nu deed zijn hoofd pijn en wilde zijn neus niet ophouden met bloeden. Hij verplaatste de zakdoek, probeerde er een schoon plekje op te vinden. Er droop bloed op zijn stoffige voeten, en zijn blik dwaalde onwillekeurig naar de glanzende leren schoenen van de dominee. Hij vroeg zich af of dominee Roy verwachtte dat hij mensen kon redden zonder zijn schoenen vuil te maken.

Het was niet belangrijk. Het enige wat Waheem wilde, was zijn apen op tijd in Jinja krijgen voor de afspraak met de Amerikaan, een zakenman met net zulke glanzende leren schoenen. De man had hem een fortuin beloofd. Althans, in zijn ogen was het een fortuin. De Amerikaan had hem per aap meer geld geboden dan hij en zijn vader in een heel jaar konden verdienen.

Hij wenste dat hij er meer had kunnen vangen, maar het had hem bijna twee dagen gekost om de drie te pakken te krijgen die hij in de ijzeren kooi had gestopt. Als je ze nu zag, kon je nauwelijks geloven dat het hem zoveel moeite had gekost. Uit ervaring wist Waheem dat apen scherpe tanden hadden. Als ze hun staart rond je nek wikkelden, konden ze je gezicht binnen een paar minuten aan flarden scheuren. Dat had hij geleerd tijdens de twee korte maanden waarin hij voor Okbar, de rijke apenhandelaar uit Kampali, had gewerkt.

Het was een goede baan geweest, maar door de netten en verdovingspistolen die Okbar had verschaft, had het werk gemakkelijk geleken. Waheems voornaamste taak was het verzamelen van de zieke apen geweest die de Britse dierenarts uit de transporten had gehaald – de transporten van honderden apen die per vrachtvliegtuig naar onderzoekslaboratoria in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten werden gestuurd.

De dierenarts dacht dat Waheem de apen meenam om ze te laten afmaken, maar Okbar vond dat zonde. Dus in plaats van de apen af te maken droeg hij Waheem op de zielige, zieke exemplaren mee te nemen naar een eiland in het Victoriameer en ze daar los te laten. Soms, wanneer Okbar een paar apen tekort kwam voor een transport, stuurde hij Waheem eropuit om een paar zieke beestjes van het eiland terug te halen. De dierenarts merkte het vaak niet eens.

Nu was Okbar echter verdwenen. Al maandenlang had niemand hem meer gezien, en Waheem wist niet waar hij was gebleven. Op een dag was zijn kleine chaotische kantoortje in Jinja leeg geweest; de archiefkasten, het metalen bureau, de verdovingspistolen en de netten, alles was verdwenen. Niemand wist wat er met Okbar was gebeurd. En Waheem had geen werk meer. Hij zou de teleurstelling in zijn vaders ogen nooit vergeten. Ter compensatie van de baan die Waheem was kwijtgeraakt, zouden ze weer lange dagen op het land moeten gaan maken.

Toen was op een dag de Amerikaan in Jinja verschenen, en hij had naar Waheem gevraagd. Niet naar Okbar, maar naar Waheem. Op de een of andere manier wist hij van de apen af die naar het eiland waren gebracht, en die wilde hij hebben. Hij zou er de hoogste prijs voor betalen. ‘Maar het moeten de apen zijn,’ had hij tegen Waheem gezegd, ‘van het eiland waar je de afgewezen exemplaren naartoe hebt gebracht.’

Waheem had geen idee waarom iemand zieke apen wilde hebben. Hij wierp een blik op de verroeste ijzeren kooi, waar ze ineengedoken tegen elkaar aan zaten. Hun neuzen liepen, en het groene slijm zat eromheen gekoekt. Hun blik was leeg. Ze weigerden te eten of te drinken. Toch vermeed Waheem oogcontact omdat hij maar al te goed wist hoe goed een aap, zelfs als hij ziek was, kon mikken wanneer hij besloot je in je gezicht te spugen.

De apen moesten hebben gevoeld dat Waheem ze bestudeerde, want plotseling greep eentje de spijlen van de kooi en begon te krijsen. Het geluid stoorde Waheem niet. Hij was eraan gewend. Vergeleken bij hun griezelige stilte was het normaal. Maar er begon nog een aap mee te doen, en nu zag Waheem de vrouw van de dominee rechtop gaan zitten en naar de kooi staren. Het strakke glimlachje was van haar perfecte gezicht verdwenen. Haar blik, dacht Waheem, straalde geen angst of ongerustheid uit, maar eerder walging. Hij maakte zich zorgen dat de dominee de kooi overboord zou zetten, of, nog erger, Waheem ook uit de boot zou gooien. Zoals de meeste eilanders kon hij niet zwemmen.

Het gebonk in zijn hoofd vermengde zich met het gekrijs van de apen, en hij dacht dat hij de boot kon voelen schommelen. Zijn maaginhoud dreigde weer naar boven te komen. Pas nu realiseerde hij zich dat de hele voorkant van zijn T-shirt in een enorme rode en zwarte vlek was veranderd. En het bloeden ging door. Hij kon het in zijn mond proeven, voelde dat het zijn keel vulde. Hij slikte en begon te hoesten. Zijn poging om de bloedklonters binnen te houden slaagde niet helemaal. De leren schoenen van de dominee waren daar het bewijs van.

Waheems ogen gingen heen en weer maar vermeden de blik van dominee Roy. Iedereen staarde naar hem. Ze zouden ervoor kiezen hem overboord te zetten. Hij had hen bij de dominees woorden het hoofd zien buigen. Ongetwijfeld zouden ze alles doen wat hij vroeg. Ze waren te ver van de eilanden verwijderd. Hij zou nooit zo lang kunnen blijven drijven.

Plotseling kwam de hand van de dominee zijn richting op. Waheem kromp in elkaar en schoof opzij. Pas toen hij weer rechtop was gaan zitten en zijn ogen scherp had gesteld, zag hij dat dominee Roy niet op het punt stond hem overboord te gooien. In plaats daarvan gaf de man Waheem een witte zakdoek, stralend wit met prachtig borduursel in de hoeken.

‘Toe maar, pak aan,’ zei de dominee zacht, aangezien dit geen preek betrof die de anderen ook moesten horen. Toen Waheem niet reageerde, vervolgde hij: ‘Die van jou heeft geen nut meer.’ Hij wees naar de druipende lap. ‘Ga je gang, jij hebt hem harder nodig dan ik.’

Waheems blik schoot de kleine boot rond. Iedereen keek nog steeds naar hem, maar niemand keek zoals de vrouw van de dominee. Haar gezicht was vertrokken van boosheid. Alleen keek ze niet langer naar Waheem. Haar ogen en haar woede waren nu gericht op haar echtgenoot.

De rest van de tocht verliep in stilte, afgezien van het zangerige gebabbel van de kleine meisjes. Hun stemmen brachten Waheem in een dromerige toestand. Op een gegeven moment dacht hij dat hij zijn moeder van de naderende kust naar hem hoorde roepen. Zijn zicht werd wazig, en zijn oren vulden zich met het geluid van zijn eigen hartslag.

Tegen de tijd dat de boot aanmeerde, was hij zwak en duizelig. Deze keer moest dominee Roy de kooi voor hem dragen. Waheem volgde, strompelend door de menigte, tussen vrouwen met manden en juten zakken, slenterende mannen en fietsen die om hen heen cirkelden.

De dominee zette de kooi neer, en Waheem mompelde een bedankje, eigenlijk meer een kreun. Maar voordat de dominee zich had kunnen omdraaien om te vertrekken, zakte Waheem op de grond, rochelend en brakend, de glanzende leren schoenen met zwart braaksel besmeurend. Toen hij zijn mond wilde afvegen, ontdekte hij dat er bloed uit zijn oren stroomde en dat zijn keel er weer vol mee zat. Hij voelde de dominees hand op zijn schouder en herkende de stem die om hulp riep nauwelijks. De rustige autoriteit waarmee preken werden gehouden, was vervangen door een paniekerig gegil.

Zonder waarschuwing begon Waheems lichaam te schokken. Zijn armen schoten in de lucht, en zijn benen zwiepten door het zand. Hij had geen enkele controle meer over zijn ledematen. Het was moeilijk om adem te halen. Hij hapte naar lucht, was niet langer in staat om te slikken. Toen voelde hij iets diep binnen in hem bewegen. Hij kon bijna horen hoe zijn ingewanden uit elkaar werden gerukt. Bloed leek aan alle kanten uit hem te stromen. Zijn hersenen registreerden geen pijn, alleen geschoktheid. De schok bij het zien van zoveel bloed en het besef dat het zijn eigen bloed was, leek de pijn op te heffen.

Er kwam een menigte om hem heen staan, maar hij zag de mensen als in een waas. Zelfs de stem van de dominee werd een gebrom in de verte. Waheem kon hem niet langer zien. Hij was zich ook niet bewust van de Amerikaanse zakenman die zijn in handschoenen gestoken vingers om het handvat van Waheems verroeste apenkooi legde, en daarna gewoon wegwandelde.

Quarantaine
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html