Hoofdstuk 2

 

 

 

Twee maanden later

Vrijdag 28 september 2007, 08.25

Quantico, Virginia

 

Maggie O’Dell keek toe terwijl haar baas, directeur Cunningham, zijn bril omhoogschoof en de inhoud van een doos met donuts bestudeerde alsof er levens afhingen van zijn uiteindelijke keuze. Op deze intense manier nam hij al zijn beslissingen, en dan maakte het niet uit of hij een donut uitkoos of leiding gaf aan de afdeling Gedragswetenschappen.

Hij stond met kaarsrechte rug en zijn voeten uit elkaar, in dezelfde houding die hij aannam wanneer hij zijn Glock afvuurde. Het was nog vroeg in de ochtend, maar zijn gesteven hemdsmouwen waren al opgerold – netjes, met de manchetten naar binnen gevouwen. Hij was zo slank en fit dat hij alle twaalf donuts naar binnen zou kunnen werken zonder dat het effect op zijn middel zou hebben. Alleen zijn grijze haar gaf aan dat hij niet meer de jongste was. Maggie had geruchten gehoord dat hij twintig kilo meer kon bankdrukken dan de rekruten, ondanks het feit dat hij bijna dertig jaar ouder was.

Ze bekeek zichzelf. Haar uiterlijk had ze op verschillende manieren gemodelleerd naar dat van haar baas. Een keurig gesteven broek, een koperkleurig colbert dat bij haar kastanjebruine haar en bruine ogen paste maar dat niet afleidde of de aandacht trok, en een rechte houding die zelfvertrouwen uitstraalde.

Soms had ze door dat ze een beetje overcompenseerde. Oude gewoontes waren nou eenmaal moeilijk af te leren. Toen ze tien jaar geleden de overstap van forensisch assistent naar FBI-agent had gemaakt, had ze overleefd door zich zoveel mogelijk aan haar mannelijke collega’s aan te passen en zo weinig mogelijk op te vallen. Een no-nonsensekapsel, heel weinig make-up, keurige pakken, maar niets wat strak zat. Uiteraard strafte de FBI aantrekkelijke vrouwen niet, maar ze werden ook niet voor hun uiterlijk beloond.

De laatste tijd was het haar echter opgevallen dat haar pakken een beetje te ruim begonnen te worden. Niet per se een resultaat van die overcompensatie, maar misschien simpelweg van stress. Sinds juli had ze haar fitnessprogramma uitgebreid door van drie kilometer rennen naar vijf te gaan, daarna naar zeven, en nu negen. Soms verkrampten haar benen, maar ze ging door met nog verder te rennen. Een heldere geest was wel een paar pijnlijke spieren waard, hield ze zichzelf voor.

Het was niet zozeer stress, maar eerder een opeenstapeling van zaken die haar hersenen in de afgelopen maanden had vertroebeld. Er lag een enorme stapel dossiers op haar bureau, en vooral een daarvan, een zaak uit juli, vroeg telkens weer haar aandacht: een onopgeloste moord in een toilet op Chicago’s O’Hare International Airport. Het betrof een priester die in het hart was gestoken. Een priester die Father Michael Keller heette, en die al te veel jaren een heleboel ruimte in Maggies hoofd had ingenomen.

Keller was een van zes priesters geweest die ervan werden verdacht jonge jongens te molesteren. Binnen vier maanden waren alle zes priesters vermoord, allemaal op dezelfde manier. De moord op Keller in juli was de laatste geweest. Maggie wist dat de dader was opgehouden met moorden, had beloofd er voorgoed mee te stoppen. Ze vertelde zichzelf dat je, als je deals met moordenaars sloot, niet kon verwachten dat je helder kon blijven nadenken.

Dat was de duistere kant van de mist. Aan de vrolijke kant, of in ieder geval de andere kant, bevond zich iets, of beter gezegd iemand anders die haar gedachten te veel in beslag nam. Iemand genaamd Nick Morelli.

Ze graaide een chocoladedonut uit de doos en nam een hap.

‘Tully heeft de chocoladedonuts meestal eerder te pakken dan ik,’ legde ze uit toen Cunningham een wenkbrauw naar haar optrok. Hij knikte alsof hij die verklaring afdoende vond.

‘Waar is hij trouwens?’ vroeg ze. ‘Hij moet over een uur in de rechtbank zijn.’

Normaal gesproken hield ze niet voortdurend in de gaten waar haar partner was, maar als Tully niet kon getuigen zou zij ermee opgezadeld worden, en ze wilde eindelijk eens een keer vroeg naar huis. Ze had zowaar plannen voor het weekend. Rechercheur Julia Racine en zij zouden weer eens naar Connecticut rijden. Julia om haar vader te zien, en Maggie om een forensisch antropoloog genaamd Adam Bonzado op te zoeken, die enige hoop op afleiding bood van de e-mails, de berichten op haar antwoordapparaat, de bloemen en de kaarten waarmee een zeer hardnekkige Nick Morelli haar de afgelopen vijf weken had overspoeld.

‘De rechtszaak is naar een andere dag verplaatst,’ zei Cunningham. Maggie was bijna vergeten waar ze het over hadden, en blijkbaar was dat van haar gezicht af te lezen, want haar baas vervolgde: ‘Tully had een familiekwestie.’

Cunningham had eindelijk besloten welke donut hij wilde hebben. De inhoud van de doos nog steeds bestuderend, merkte hij op: ‘Je weet hoe het is wanneer kinderen in de puberteit komen.’

Maggie knikte, maar eigenlijk wist ze dat niet. Haar verplichtingen gingen niet verder dan een witte labrador, Harvey, die al heel gelukkig was met twee keer per dag een bak voedsel, heel veel achter zijn oren gekrabd worden en een plek aan het voeteneinde van haar tweepersoonsbed. Later deze middag zou hij uitgestrekt op de leren achterbank van Julia’s Saab liggen kwijlen, blij dat hij mee mocht.

Ze vroeg zich af wat Cunningham wist. Ze kon zich niet herinneren dat haar baas ooit te laat was gekomen vanwege een ‘familiekwestie’. Na tien jaar met hem samen te hebben gewerkt wist ze nog steeds niets over zijn gezinssituatie. Er stonden geen foto’s op zijn altijd opgeruimde bureau, en er bevond zich niets in zijn kantoor dat een hint gaf. Ze wist dat hij getrouwd was, ofschoon ze zijn vrouw nog nooit had ontmoet. Sterker nog, ze wist niet eens hoe zijn vrouw heette.

Cunningham hield zijn privéleven precies wat het behoorde te zijn: privé. En net als haar uiterlijk had Maggie haar eigen privéleven naar dat van hem gemodelleerd. Op haar bureau stonden ook geen foto’s. Op haar werk had ze nooit iets over haar scheiding gezegd. Weinig collega’s wisten dat ze getrouwd was geweest. Dat deel van haar leven hield ze apart. Ze moest wel. Maar haar ex-echtgenoot, Greg, hield vol dat het een soort bewijs was, een van de redenen voor hun scheiding.

‘Hoe kun je in vredesnaam van iemand houden en zo’n belangrijk deel van je leven verzwijgen?’

Daar had ze geen antwoord op gehad. Ze kon het niet aan hem uitleggen.

Soms realiseerde ze zich dat ze niet eens goed was in het opdelen van haar leven. Het enige wat ze wist, was dat ze, als iemand die crimineel gedrag bestudeerde en analyseerde, als iemand die op regelmatige basis met het kwaad in aanraking kwam en die zich urenlang verdiepte in de gedachtegangen van moordenaars, werk en privé van elkaar moest scheiden om heel te kunnen blijven.

Ze vroeg zich af of Cunninghams vrouw hem ook om uitleg vroeg. In ieder geval was hij duidelijk succesvoller geweest met zijn uitleg dan Maggie. Nog een reden waarom ze zijn terughoudendheid had overgenomen.

Nee, Maggie kende de naam van Cunninghams vrouw niet, en ze wist ook niet of hij kinderen had, wat zijn favoriete footballteam was en of hij in God geloofde. En in wezen bewonderde ze hem daarom. Immers, hoe minder mensen over je wisten, hoe minder ze je konden kwetsen. Het was een van de weinige manieren waarop je de onvermijdelijke schade binnen de perken kon houden, iets wat ze door bittere ervaring had geleerd. Iets wat ze misschien een beetje te goed had geleerd. Sinds haar scheiding had ze niemand meer in haar leven toegelaten. Het was niet nodig om privéleven en werk gescheiden te houden als je geen privéleven had.

‘Stop.’ Cunningham greep Maggie bij de pols, zodat ze geen tweede hap kon nemen.

Hij gooide zijn eigen donut op tafel en wees in de doos. Maggie verwachtte een kakkerlak of zoiets afschuwelijks te zien. In plaats daarvan zag ze alleen de hoek van een witte envelop op de bodem van de doos. Door het gat in een van de donuts kon ze een paar blokletters onderscheiden. Donuts waren een bekend cadeautje onder speciaal agenten. Dat er een kaart in een envelop bij zat, was geen reden voor zo’n reactie.

‘Weet iemand wie deze doos donuts heeft binnengebracht?’ vroeg Cunningham. Zijn stem was luid genoeg om ieders aandacht te trekken, maar er klonk niets in door van de ongerustheid die Maggie in zijn ogen zag.

Sommige medewerkers haalden hun schouders op, anderen mompelden wat. Ze gingen allemaal door met hun werk. Dit was geen bescheiden stelletje mensen. Als een van hen de doos had meegenomen, zou die persoon niet aarzelen om de eer op te eisen. Maar degene die de doos had gebracht, was niet gebleven, en door dat besef begon er een spiertje bij het linkeroog van de directeur te trillen.

Hij nam een pen uit zijn borstzak en liet deze in het gat van de donut glijden, waarna hij deze voorzichtig optilde om de envelop te onthullen.

Maggie vond het inderdaad verdacht dat iemand de envelop op de bodem van de doos had gelegd, waar hij pas zou worden ontdekt nadat de meeste donuts opgegeten waren. Er ontstond een zure smaak in haar mond. Ze had maar één hapje genomen, hield ze zichzelf voor. Waarna ze zich afvroeg hoeveel van haar collega’s er al een paar naar binnen hadden gewerkt.

‘Soms stuurt een van de andere afdelingen ons een doos met een felicitatie,’ deed ze een laatste poging, hopend dat dat het geval zou zijn.

‘Dit lijkt niet op een normale felicitatie.’ Cunningham nam een hoek van de envelop tussen zijn duim en wijsvinger.

MR. FBI, stond er in blokletters in het midden van de envelop geschreven. Het handschrift leek op dat van een kind dat het schrijven van hoofdletters oefent.

Cunningham legde de envelop voorzichtig op de tafel, alsof hij zou kunnen breken. Daarna deed hij een stap achteruit en keek weer om zich heen. Er stonden een paar agenten op de lift te wachten. Zijn secretaresse, Anita, beantwoordde een telefoontje. Niemand besteedde enige aandacht aan hem. Zijn heen en weer schietende ogen en het zweet op zijn bovenlip waren de enige signalen van zijn stijgende paniek.

‘Antrax?’ vroeg Maggie zacht.

Cunningham schudde zijn hoofd. ‘Hij is niet dichtgeplakt. De flap is erin gestopt.’

De liftbel klonk en trok heel even hun aandacht.

‘Hij is te dun voor explosieven,’ zei Maggie.

‘Er is ook niets aan de doos vastgemaakt.’

Ze realiseerde zich dat het leek alsof ze het over een onschuldig kruiswoordraadsel hadden.

‘Hoe zit het met de donuts?’ vroeg ze toen toch maar. Die ene hap voelde aan als een steen in haar maag. ‘Zouden ze vergiftigd kunnen zijn?’

‘Dat is mogelijk.’

Haar mond werd droog. Ze wilde geloven dat hun argwaan ongerechtvaardigd was. Het kon een grapje van een van de agenten zijn. Dat leek in feite waarschijnlijker dan een terrorist die zich toegang had weten te verschaffen, niet alleen tot Quantico, maar helemaal tot de afdeling Gedragswetenschappen.

Toen Cunningham eenmaal het besluit had genomen, kostte het hem minder dan twee seconden om met behulp van een mes en bijna zonder de envelop aan te raken de flap eruit te trekken. De envelop weer bij een hoekje vasthoudend lukte het hem om het vel eruit te halen. Het papier was in tweeën gevouwen, en beide kanten waren daarna nog een halve centimeter naar binnen gevouwen.

‘Apothekersvouw,’ concludeerde Maggie, en haar maag keerde zich om. Cunningham knikte. Voordat er handige plastic zakken en potjes waren uitgevonden, hadden apothekers medicijnen in wit papier verpakt. Van dat papier hadden ze de zijkanten naar binnen gevouwen om ervoor te zorgen dat de pillen of poeders er niet uit vielen wanneer je ze uit de envelop haalde. Maggie herkende deze manier van vouwen alleen omdat het een van de lessen was die ze van de Anthrax Killer hadden geleerd. Nu vroeg ze zich af of ze niet te haastig waren geweest bij het openen van de envelop.

Cunningham pakte het papier op, waarbij hij de vouwen intact liet en er een soort kuipje van maakte, zodat ze konden zien of er iets in zat. Geen poeder, niets. Maggie zag alleen hetzelfde soort blokletters als aan de buitenkant van de envelop, waardoor ze weer aan het handschrift van een kind moest denken.

Cunningham gebruikte de achterkant van zijn pen om het briefje te openen. De zinnen waren simpel en kort, één per regel. Vette hoofdletters schreeuwden:

 

NOEM MIJ GOD

ER ZAL VANDAAG EEN EXPLOSIE PLAATSVINDEN OP 13949 ELK GROVE

10.00 IN DE OCHTEND

IK ZOU HET JAMMER VINDEN ALS JULLIE DAT MISTEN

IK BEN GOD

P.S. JULLIE KINDEREN ZIJN NERGENS MEER VEILIG

 

Cunningham keek eerst op zijn horloge en toen naar Maggie. Met vlakke en kalme stem zei hij: ‘We zullen een SWAT- en een explosievenopruimingsteam nodig hebben. Ik zie je over vijftien minuten buiten.’ Daarna draaide hij zich om en liep nonchalant terug naar zijn kantoor, alsof dit een opdracht was die hij elke dag uitvaardigde.

Quarantaine
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html