Hoofdstuk 21

 

 

 

Artie hoorde de apen verderop in de gang weer krijsen. Het was laat, en degene die geacht werd ze te voederen was het waarschijnlijk vergeten of dacht dat niemand het op een vrijdagavond zou merken. Hufters. Niemand zou het inderdaad merken. In het weekend kwam hier ’s avonds geen mens. Dat was precies waarom hij er was, want dan hoefde hij zich geen zorgen te maken dat hij iemand tegen zou komen die zou willen weten wat hij hier deed.

Als de apen nog steeds aan het krijsen waren wanneer hij weer vertrok, besloot hij, zou hij ze in ieder geval een paar biscuitjes toegooien. Het waren valse rotbeesten, en hij kwam niet graag bij ze in de buurt. Ze deden hem denken aan kleine oude mannetjes, met hun felle ogen en baardjes, en ze keken hem aan alsof ze iets wisten wat hij niet wist. Hij kon het niet uitleggen, maar hij kreeg er de zenuwen van. Hoewel hij ze niet vertrouwde had hij toch medelijden met ze. Het moest vreselijk zijn om de hele dag in een kooi te moeten zitten, afhankelijk te zijn van iemand anders.

Artie liet de apen achter zich terwijl hij naar het andere uiteinde van de gang liep. Op de deur zat een metalen bordje waarop in rode letters QUARANTAINE te lezen stond. Hij gebruikte zijn sleutelkaart om het verlaten laboratorium in te gaan. Het was alleen nog als bergruimte in gebruik.

Vroeger hielden ze hier de zieke, geïnfecteerde apen, terwijl ze testen op hen uitvoerden. Hij vroeg zich af of ze de apen zelf ziek hadden gemaakt om hun testen te kunnen doen. Dat is wat ze deden met de dieren aan de andere kant van de gang. Maar de apen die in dit kleine lab hadden gezeten, waren anders geweest. Hoe wist hij niet precies. Niemand zei er iets over. Waarschijnlijk omdat bijna al die apen waren gestorven.

Sinds die tijd was het lab niet meer gebruikt. De kooien van de apen stonden nog steeds tegen een muur opgestapeld. Het was alsof wat er was gebeurd een stempel op de ruimte had gedrukt. Maar in ieder geval was alles schoongemaakt en gesteriliseerd. De geur van bleekmiddel, waar Artie onlangs aan had bijgedragen, hing nog steeds in de lucht. Het was idioot, vond hij, dat wetenschappelijk ingestelde mensen, logische denkers, bijgelovig konden zijn.

Die gedachte deed hem glimlachen. Eigenlijk vond hij het prachtig dat mensen – zelfs wetenschappers – zo voorspelbaar waren. Dat was een van de dingen waarop hij kon rekenen. Het maakte niet uit wat voor maatschappelijke klasse, welke achtergrond en opvoeding of wat voor baan iemand had, er waren basiseigenschappen, zoals hebzucht en wantrouwen – en bijgeloof – die alle mensen in meer of mindere mate bezaten. Alsof dat in het menselijke DNA zat ingebouwd. En Artie gaf volmondig toe dat dat bij hem ook het geval was. Jazeker, hij was een beetje bijgelovig. Een beetje kon zeker geen kwaad. Als hij iets op een bepaalde manier had gedaan en het had een goed resultaat opgeleverd, deed hij het de volgende keer weer op die manier. Misschien was het meer een ritueel dan bijgeloof.

Hij trok zijn sweater met capuchon uit en gooide zijn rugzak op de lange roestvrijstalen tafel die midden in de kamer stond. Achter hem bevonden zich kasten die tot het plafond reikten. Na zijn klamme handen aan de voorkant van zijn slobberige T-shirt te hebben afgeveegd, draaide hij aan het cijferslot van een van die kasten.

Hij begon met zijn ritueel en legde alles klaar wat hij nodig had: een grote fles bleekmiddel, rubberen handschoenen, een mondkapje, een beschermbril, een blad met chirurgische instrumenten en een doos met hersluitbare plastic zakjes. Uit zijn rugzak haalde hij een ander, kleiner doosje dat hij openklapte.

Dit was het onderdeel waar hij nog steeds een hekel aan had. Voorzichtig haalde hij de gevulde injectienaald eruit en trok het kapje eraf. Hij wist dat het vaccin op de zwarte markt een klein fortuin vertegenwoordigde. Dat was in ieder geval wat zijn mentor hem had verteld toen hij hem had opgedragen het spaarzaam te gebruiken. Hij klemde zijn kiezen op elkaar, maakte een vuist en stak de naald in zijn arm.

Daarna deed hij het mondkapje voor en zette hij de beschermbril op. Vervolgens trok hij rubberen handschoenen aan, twee aan elke hand. De volgorde was altijd hetzelfde. Je kon het bijgeloof noemen of een ritueel. Wat het ook was, het werkte altijd. Uit zijn rugzak haalde hij de plastic zak met afgeknipte nagels die hij van de vloer in de touringcar had opgeraapt. Ook pakte hij twee enveloppen waar de adresetiketten al op waren geplakt. De blokletters zagen er heel kinderlijk uit. Misschien zou de persoon op de Benjamin Tasker Middle School die een van de pakketjes zou ontvangen, zelfs denken dat het van een leerling afkomstig was.

Toen hij eindelijk klaar was, liep hij naar de oude vrieskist die in een hoek van het lab stond te brommen. Hij draaide aan het cijferslot, opende het deksel en dwong zichzelf naar de dode aap te kijken die in doorzichtige folie gewikkeld, met zijn poten uitgespreid, op zijn rug lag. Het leek alsof hij zich nog steeds een weg naar buiten probeerde te klauwen. Artie vermeed de ogen van het beest. Ook al was de kleine griezel bevroren, toch kreeg hij er de kriebels van. Hij pakte een plastic zak uit de vrieskist, deed het deksel er weer op en klikte het slot dicht.

Daarna gooide hij de bevroren ballon, het ijsje van bloed en weefsel, van hand naar hand. Hij had maar een heel klein beetje nodig.

Quarantaine
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html