Hoofdstuk 17
USAMRIID
Fort Detrick, Maryland
Ze noemden het ‘de Bak’, en Maggie had er alleen maar over gehoord. Ze had liever gewild dat dat zo was gebleven.
De Bak was in werkelijkheid een ziekenhuis met bioveiligheidsniveau vier, een isolatieafdeling binnen USAMRIID in Fort Detrick. Het leger gebruikte het voor patiënten die ervan verdacht werden een besmettelijke ziekte te hebben, of die mogelijk aan een biologisch agens waren blootgesteld. Die laatste patiënten werden er, totdat het tegendeel was bewezen, ook van verdacht hoogst besmettelijk te zijn.
In het algemeen werd de Bak, zo had Maggie begrepen, hoofdzakelijk gebruikt wanneer een van de wetenschappers van USAMRIID per ongeluk in een van de onderzoekslaboratoria aan iets was blootgesteld.
USAMRIID herbergde bevroren specimens van allerlei soorten nare organismen, virussen en ziekten. Tijdens de Koude Oorlog was USAMRIID’s voornaamste opdracht het verzamelen en ontwerpen van agentia voor biologische oorlogvoering geweest. Voor zover Maggie wist, werden er tegenwoordig alleen vaccinaties ontwikkeld, en manieren om blootstellingen en uitbraken onder controle te houden. Na 9/11 en de antraxdreiging die daarop volgde, was het ook USAMRIID’s taak om remedies te verzinnen voor terroristische aanvallen met besmettingen of dodelijke ziektekiemen.
Als een van hun eigen pathologen, dierenartsen of microbiologen met een besmette naald werd geprikt, een snee opliep door een gebroken reageerbuisje of gebeten werd door een van de apen in het lab, moesten ze hem kunnen behandelen. Ze konden deze persoon niet naar een gewoon ziekenhuis brengen, want dan zouden andere mensen aan het agens blootgesteld kunnen worden, of zouden de media er misschien lucht van krijgen. Dus brachten ze zo iemand naar hun eigen ziekenhuis, dat ze zelf de bijnaam de Bak hadden gegeven omdat dat precies weergaf wat het was: een bak voor eenzame opsluiting, zodat er geen enkel biologisch agens kon ontsnappen.
Maggie realiseerde zich dat het waarschijnlijk totaal niet bij directeur Cunningham was opgekomen toen hij toestemde dat het leger de leiding overnam, dat dit tot gevolg zou hebben dat Maggie en hij in de Bak terecht zouden komen.
Op het eerste gezicht leken de kamers op gewone ziekenhuiskamers, als je het niet erg vond dat een van de muren totaal uit glas bestond en de dubbele stalen deuren aan de buitenkant op slot werden gedaan. Maggie vermoedde dat Cunningham en zij ieder hun eigen kamer zouden krijgen, hun eigen eenzame opsluiting. Mary Louise en haar moeder waren hier ook ergens. Samen, hoopte ze.
Een vrouw in een blauw ruimtepak begeleidde haar naar haar kamer via een serie sluizen, die allemaal dikke zware deuren hadden. Elke deur sloeg met een dreun achter hen dicht, maar het was pas bij de laatste, toen ze de lucht aan de randen van de deur weggezogen hoorde worden, dat ze een begin van paniek voelde. Het begon langzaam, achter in haar hoofd, kloppend als een hartslag, alleen dan als een hartslag die niet van haar was. De lucht was anders in deze kamer. Anders dan in de gang. Anders dan in de sluizen waar ze net doorheen waren gekomen.
Ze hield zichzelf voor dat het een lichte vorm van claustrofobie was. Ze zou het prima redden. Misschien zouden ze medelijden met haar hebben en haar laten gaan als ze hun vertelde dat ze het jaar daarvoor door een gek in een vrieskist was gestopt.
Misschien ook niet.
Eerlijk gezegd had de paniek in werkelijkheid al in het huis toegeslagen. Het was begonnen toen Maggie de twee oranje astronauten de zieke vrouw de achterdeur uit had zien dragen. Ze lag op een brancard, verpakt in een soort bubbeltjesplastic dat er voor Maggie als een lijkenzak had uitgezien. Op dat moment had ze haar huid klam voelen worden en was ze flink gaan zweten.
Ze was bang geweest dat ze allemaal in een plastic lijkenzak zouden moeten. Daarin zou ze het namelijk geen minuut volhouden. Het deed er niet toe dat de zak een eigen zuurstoftoevoer had. Ze zou in paniek raken. Ze zou zich een weg naar buiten willen klauwen. Toen was haar hart al gaan bonken en was haar ademhaling moeizaam geworden. Ja, dat was het moment waarop de paniek was begonnen.
De astronaut die, zo werd haar later verteld, kolonel Platt geweest moest zijn, had de angst in haar ogen waarschijnlijk gezien. Hij had al een krijsend kind moeten kalmeren en een brakende en bloedende vrouw moeten inladen. Had hij zich zorgen gemaakt dat hij nu met een hysterische vrouw te maken zou krijgen, die zich uit zijn dure transportmiddel zou proberen te worstelen?
Later hoorde Maggie dat ze simpelweg niet genoeg bubbelbrancards voor hen allemaal hadden, dus hadden Cunningham en zijzelf een desinfecterende douche in de keuken gekregen. Ze waren van top tot teen met een fijne nevel besproeid, maar hun kleding was niet helemaal doorweekt geraakt. De plastic zak achter in haar tailleband onder haar T-shirt en jas was veilig op zijn plek en uit het zicht gebleven, vochtig en plakkend aan het zweet op haar huid. Ze kon het bleekmiddel nog ruiken. Het leek in haar longen te zitten en haar te bijten wanneer ze het waagde diep adem te halen.
‘Eén nacht!’ schreeuwde de vrouw in het ruimtepak over het gesis van haar ventilator tegen Maggie. Ze overhandigde Maggie een ziekenhuishemd dat opengevouwen op de stoel had gelegen. ‘We moeten je hier één nacht houden!’
Daarna gebaarde ze dat Maggie op het bed moest gaan zitten, en ze begon een plastic tongspatel en een wattenstokje uit te pakken. De injectienaald liet ze nog even in zijn verpakking. ‘Ik moet een keelkweek en wat bloed afnemen!’ riep ze, de woorden overdreven goed en langzaam articulerend voor het geval Maggie haar nog steeds niet kon verstaan. Toen liet ze haar een urinepotje zien en zei: ‘En je moet dit vullen!’
Achter het glas kon Maggie andere mensen zien staan kijken. De vrouw in het ruimtepak moest Maggies onzekere blik verkeerd hebben begrepen, want ze wees naar de hoek waar Maggie zag dat ze, in ieder geval, haar eigen badkamer had.
Ze vroeg zich af of het normaal was dat ze haar hartslag zo luid kon horen. Hoelang had het zo hard tegen haar borstkast gebonkt? Er was nu geen twijfel mogelijk. Deze hartslag was van haar. Ze probeerde niet te luisteren. Toen de vrouw klaar was, legde Maggie haar hoofd in haar nek en opende ze haar mond. Ondertussen trachtte ze er niet aan te denken dat ze niet kon slikken of ademhalen, ook al was het maar gedurende een paar seconden. De vrouw was goed, ervaren en snel. Gelukkig.
Ze deed het wattenstokje in een plastic zak en pakte toen de injectiespuit.
Op het moment dat de naald door Maggies huid prikte en naar binnen gleed, keek ze een andere kant op. Ze zag reageerbuisjes en apparatuur langs de andere muren, een camera in de hoek van het plafond en monitoren die knipperden en piepten, hoewel ze nog niet aan haar vast waren gemaakt.
De laatste keer dat ze in een ziekenhuis was geweest, kort na het vrieskistincident, herinnerde ze zich dat ze bij haar ontwaken verbijsterd was geweest door de buisjes en draden die met haar lichaam verbonden waren, de zakken vloeistof boven haar hoofd en de op het ritme van haar hartslag piepende monitoren. Men had haar verteld dat het maar een minuut of twee had gescheeld of de vrieskist was haar ijzige doodskist geworden.
Ze hadden al het bloed uit haar lichaam gehaald om het op te warmen en daarna weer terug te laten vloeien. Hoe dat mogelijk was, wist ze niet precies. Zelfs met haar medische achtergrond wilde ze er liever niet bij stilstaan. Nog weken daarna had ze nachtmerries over de procedure gehad. Verder herinnerde ze zich weinig van de hele beproeving, behalve de kou, de paniek en de claustrofobie, die in een overweldigende uitputting geculmineerd waren.
De vrouw in het ruimtepak deed een dopje op een buisje bloed en begon een ander te vullen. Maggie richtte haar aandacht op de glazen wand. In ieder geval was het zicht niet slechts één kant op. Ze kon de gezichten aan de andere kant zien. Er waren vier, misschien vijf mensen die op toetsenborden aan het tikken waren, en monitoren en computerschermen bekeken. Iedereen was bezig, behalve één persoon. Iemand die er net bij gekomen moest zijn, want hij was haar niet eerder opgevallen.
Hij stond bij het raam naar haar te kijken. Het zien van iemand die ze herkende kalmeerde haar, ook al had hij gefronste wenkbrauwen en een bezorgde blik in zijn ogen. Ze slaakte een zucht en realiseerde zich dat het bijna was alsof ze haar adem had ingehouden.
Daarna glimlachte ze naar R.J. Tully, en hij wuifde stijfjes, zijn gezicht vol zorgelijke rimpels. Ze herinnerde zich de envelop, veilig ingepakt in twee plastic zakken en verborgen onder haar netjes opgevouwen jasje. Ze moest een manier vinden om het bewijsmateriaal naar hem toe te krijgen. Maar nu vormde ze, omdat ze wist dat hij haar door de dikke muur van glas nooit zou kunnen horen, met haar lippen de woorden: ‘Harvey. Zorg alsjeblieft voor Harvey.’
Hij knikte.