Hoofdstuk 63

 

 

 

De Bak

 

Maggie droomde over in plastic verpakt verbrand vlees. Ze kon het zelfs ruiken. Haar perspectief was dat van een kind, ogen ter hoogte van het middel van de volwassenen waar ze zich een weg doorheen drong en duwde. Langs haar wangen voelde ze linnen stof en metalen knopen strijken toen ze zich tussen twee mannen in marineblauwe pakken en met zwarte glanzende schoenen perste.

Eindelijk bereikte ze haar bestemming, een doodskist voor in de kamer. Hij torende boven haar uit, een glimmende mahoniehouten kist hoog op een gouden altaar. Er lagen bloemen omheen, maar hun zwakke geur kon de stank van as niet maskeren. As en verbrand vlees.

‘Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren,’ kon ze een stem horen fluisteren. ‘Stof tot stof.’ Maar ze zag niemand.

Ze wist al wat ze zou zien als ze over de gladde zijkant van de kist zou kijken, voorbij de satijnen bekleding. De droom was haar bekend, een herhaling van de werkelijke gebeurtenis. Ze was weer twaalf jaar oud, en maakte, stap voor stap, haar vaders begrafenis nogmaals mee.

Haar geest had de beelden nu geaccepteerd, sloeg geen enkele foto over, bleef bij sommige details stilstaan. Ze zou haar vader zien liggen, gekleed in een bruin pak, zijn handen langs zijn zij, ingepakt als een mummie. Ze zou het gekraak van plastic onder zijn kleren horen. Ze zou de verbrande huid op zijn gezicht bestuderen, zwart en vol blaren ondanks de pogingen van de begrafenisondernemer om eroverheen te schilderen. De stank was elke keer zo levensecht dat ze misselijk wakker zou worden, soms kokhalzend en haar buik vasthoudend. Ze kon het niet stoppen, hoe vaak ze het ook probeerde. Soms ging ze zelfs zo ver dat ze zichzelf in haar droom kneep, zonder er iets van te voelen. Wanneer de beelden eenmaal begonnen waren, wist ze dat ze de hele film uit moest zitten.

Ze klom op het altaar, waarbij haar knieën over het glanzende hout schuurden. Met zweterige vingers greep ze de rand van de kist en trok zichzelf omhoog om eroverheen te kunnen kijken. Maar deze keer was het niet haar vader die erin lag. In plaats daarvan zag ze Cunningham, ogen gesloten, handen over elkaar gevouwen. Hij leek zo rustig, zo tevreden.

En toen zag ze een beweging.

Eerst slechts een lichte trilling in de stof, een rimpeling onder een knoop van zijn overhemd. Toen nog een en nog een, totdat zijn hele lichaam leek te koken. Maden kropen uit de naden, uit zijn mouwen, kropen over zijn handen, over zijn gezicht, uit zijn mond.

Ze schoot wakker. Ze veegde paniekerig over haar armen, haar gezicht. Haalde haar handen door haar haar. Ze sprong uit bed en sloeg de lakens terug. Snakte naar adem. Haar borst zwoegde en haar hart bonsde. Ze stond op het punt om te gaan hyperventileren, dus probeerde ze zichzelf tot bedaren te brengen door haar armen stevig om haar lichaam heen te slaan. Haar huid was nat van het zweet. Ze proefde bloed en realiseerde zich dat ze op haar lip had gebeten.

Een droom, hield ze zichzelf voor. Gewoon een stomme droom.

Desondanks strompelde ze naar de glazen wand. De monitoren aan de andere kant knipperden groen en rood. Geluidloze lijnen dansten over computerschermen, maar er was niemand. Ze pakte de telefoon van de muur, luisterde naar de kiestoon en staarde naar het apparaat. Er waren geen cijfers, geen toetsen. Natuurlijk niet. Het was simpelweg een intercom tussen de twee ruimtes. Ze sloeg met haar handpalm tegen het glas en moest de neiging bedwingen er met haar vuisten op te beuken.

Ze keek naar de andere telefoon. Wie kon ze bellen? Tegen het koele glas leunend, bleef ze als verlamd staan.

Er was niemand.

Haar eigen keuze, bracht ze zichzelf in herinnering.

Nee. Ergens onderweg had het opgehouden een keuze te zijn.

Ze liep naar de kleine badkamer en trok het vochtige hemd uit, verwisselde het voor een ander van de stapel. In de spiegel bekeek ze zichzelf. Haar haar zat in de war. Haar huid was bleek en bezweet. Haar ogen waren dik. Ze zag eruit als een lijk. Na haar haar met haar vingers gekamd te hebben, spetterde ze handenvol koel water tegen haar gezicht, in de hoop dat het haar zou doen herleven.

Toen ze in de kamer terugkeerde, stond hij aan de andere kant van het glas op haar te wachten. Bezorgdheid in die doordringende bruine ogen. Het was alsof hij het wist.

Zijn ogen verlieten haar geen moment toen ze de kamer doorkruiste. Ze pakte de hoorn op.

‘Gaat het?’

‘Prima,’ loog ze.

‘Volgens mij niet.’ Hij tikte tegen zijn lip om haar eraan te herinneren dat de hare bloedde. Toen wees hij naar het bed, waar het beddengoed helemaal in de knoop zat en de lakens half op de grond lagen.

‘Gewoon een nachtmerrie,’ vertelde ze hem, over haar lip wrijvend.

‘Koorts?’

‘Ik denk het niet.’

Hij wachtte, bestudeerde haar, een dokter die alleen zijn ogen tot zijn beschikking had om haar te onderzoeken.

‘Ik moet directeur Cunningham zien.’ Voordat hij tegenwerpingen kon maken, voegde ze eraan toe: ‘Ik moet hem gewoon alleen zien. Hij hoeft niet eens te weten dat ik er ben.’

‘Goed.’

Hij verraste haar. Ze had een discussie verwacht.

‘Je kunt hem zien. En dan breng ik je naar huis.’

Eerst dacht ze dat ze hem niet goed had verstaan.

‘Pardon?’

‘Ik laat je uit de Bak.’

Ze sloot haar ogen, leunde tegen het glas en hoopte dat dit niet slechts een andere episode uit haar wrede droom was.

‘Begrijp wel dat er voorwaarden aan vastzitten,’ zei hij, zijn stem zacht in haar oor.

Ze opende haar ogen maar bleef tegen het glas geleund staan. Het voelde alsof ze tegen hem aan leunde, zo dichtbij ondanks de dikke glazen wand.

‘We moeten je nog steeds elke dag vaccineren,’ vervolgde hij. ‘Het eerste teken, zelfs maar het kleinste symptoom, en je bent hier weer terug. En je moet heel voorzichtig zijn. Geen uitwisseling van lichaamsvloeistoffen.’ Hij zweeg even, en toen ze naar hem op keek, zag ze dat hij glimlachte. ‘Niet eens een kus.’

‘Je maakt het me wel erg moeilijk.’

‘Dat dacht ik al.’

‘Waarom?’ vroeg ze. ‘Waarom nu?’

‘Omdat er meer dan achtenveertig uur voorbij zijn. Je bloed vertoont geen tekenen van het virus. Je hebt geen symptomen gehad.’ Toen aarzelde hij, alsof hij niet wist of hij meer informatie met haar wilde delen. Hij ging dichter bij het glas staan. ‘En ik denk dat het veiliger is als je hier weg bent.’

Quarantaine
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html