***
De koepel van de school was niet langer verlicht. Boven de donkere lijn van de platte daken een lege hemel, op de maan na die recht boven het gebouw stond. De geldinners van de ramen, de soepman hadden weinig meer te doen, omdat veel kamers gesloten waren. Julia was ook verdwenen. Waarschijnlijk naar haar zusje in Duitsland. De kans was groot dat hij haar nooit meer zou zien. Een meisje werkte twee maanden, een halfjaar. Ze leerde wat woordjes Nederlands om zich staande te houden. Op een dag, foetsie. Voor de ramen hingen affiches: Kamers te huur. Habitación libre. Alleen legale vrouwen met geldige Europese papieren. Ambtenaren van de gemeentelijke dienst uit de Fannius Scholtenstraat hadden ook affiches opgeplakt. Met het verzoek aan de burger zijn medeburgers te verlinken.
aanbrenggeld f250,-.
De meeste vrouwen waren in het illegale circuit verdwenen, waar ze onzichtbaar waren en gemakkelijker chantabel.
De bazen, nerveus. De ouderling liet zich niet meer zien. Hij zou achter de frequente roofovervallen zitten. Verdeling op fifty- fifty basis.
De nervositeit sloeg over op de inners, de soepman, en andere handlangers. Die waren bang vandaag of morgen aan de kant te worden gezet, en jatten en pikten wat ze te pakken konden krijgen, sloopten lood en zink uit het gebouw.
In de school binnen waren sommige doorgangen gebarricadeerd. Hier en daar in de donkere, lege kamers drupte een kraan.
Buiten, voor de school, zag Casper een delegatie raadsleden. De mannen en vrouwen keken geïnteresseerd om zich heen. Een voorlichter wees op de rafelige daken, de zwalkende dakgoten en de zwarte muren, als geblakerd door brand. Daarna zwierf hun blik 'De Poel' in. Die hele Poelsesteeg, tot aan Hollands Spoor, met zijn kromgetrokken, gescheurde muren en flarden pakpapier voor de ramen, was in feite zelfs in de zon een onbewoonbaar gebied, een bizar en armzalig samenraapsel. 'Alleen voor senorita's met papieren'.
Het zal drie uur zijn in wat men al de ochtend noemt, maar die is bleek, zonder horizon. Casper keek de lege, nutteloze 'Poel' in. Lucas wist. Sinds wanneer? Lucas heeft misschien altijd geweten.
Van alle andere bars waren de ruiten en deuren door de gemeente dichtgetimmerd. Het plaveisel zag eruit alsof er een tank over was gereden. Van de schriele bomen die hier nooit volwassen zouden worden, waren takken afgerukt. Ze hadden in de ochtendschemer iets van zwaarden en brokstukken van oude harnassen.
Alleen bij 'De Zon' brandde licht. De junk in het portiek ernaast zei zonder opkijken: 'Niet goed daar.'
'Waarom niet?'
'Niet goed!'
Casper was ook niet van plan het café binnen te gaan. Hij passeerde 'De Zon', onderscheidde vaag de wanden, de barverlichting, een paar silhouetten. Het was er, zoals altijd, luidruchtig. Hij herkende gezichten, had ineens zin om dat zooitje daar op de smoel te slaan, maar weerstond de aanvechting. Het volk daarbinnen, maar ook de pui, het raamkozijn, het interieur, de vochtige binnenplaats die altijd rook naar te veel gebruikte handdoeken, alles was er smerig, verrot, aangetast.
In Topkapi dronk hij een paar espresso's. De baas was bezig een poster van het oude Efeze op te hangen. Caspers vader had een voorkeur voor de brieven van de apostel Paulus aan de Efeziërs. Lucas kon bij het lezen aan tafel precies vaders stem nadoen: 'Mannen, hebt uw vrouw lief.'
'De Poel' trok. Na wat omzwervingen kwam hij er weer terecht. Boven hem bewogen de draden met de verschoten vlaggetjes en een enkele nog onbeschadigde lamp die brandde. Een klant uit het café deed zijn gulp open, haalde zijn bleke, slappe geslacht tevoorschijn, piste tegen een lantaarnpaal. Boven zijn hoofd probeerde een meisje zijn aandacht te trekken. De kerel was wel dronken, maar ze wilde hem graag boven hebben. Dronken hadden ze geen zicht meer op hun portefeuille.
In ijltempo kwam de junk op Casper af, hield zijn hand op.
Casper gaf hem een tientje. Begerig loerde de junk weer naar zijn jaszak.
'Nou, vooruit dan.'
'Dank je baas.' Casper stak de straat over om het café binnen te gaan. De junk hobbelde hem achterna.
'Daar, niet goed.'
'Waarom niet?'
'Kan niet zeggen, baas.'
Casper had toch niets in het café te zoeken.
Hij was bijna de steeg al uit toen iemand hem riep. In de deuropening van het café herkende hij de vette, tandeloze hoerenmadam, in haar morsige jurk. Hij wilde doorlopen.
Ze wenkte. In de portiek naast het café stond de zwerver, de priesterstola over zijn cowboyjack. Hij floot schril en aanhoudend.
'Kom, praten. Ik jou ken. Ik jou ken uit duizenden. Jij zoeken voor Julia?' Een dun sigaretje kleefde aan haar lila geverfde lippen. Hij kwam dichterbij. Julia wilde hij wel zien.
'Mooi, jij kom.' Ze paaide met haar schorre rookstem. Oud wijf. Valse oude hoer. Met haar duim en wijsvinger deed ze feilloos bewegende lippen na. 'Praten, praten, ja!' Ze had korte tanden.
De straat dampte zacht, de bomen rilden. Casper keek nadenkend naar de vormeloze jurk vol brandvlekken van sigaretten. Ze trok de peuk van haar lip, knipte hem met haar dikke vingers weg. Hij maakte een sierlijke boog. Een sprietje dor gras, tegen de pui, verschrompelde, blakerde zwart. Ergens uit haar kleren haalde ze een losse sigaret tevoorschijn, bood hem ook aan. Casper schudde zijn hoofd. Bij de drempel lagen veel peuken met paarse vlekken.
De vrouw zelf was ook vormeloos, met bolle, zwarte ogen die uitpuilden. 'Jij toch zoeken Julia? Lieve, mooie meisje mij bekend'. Ze loerde naar hem door haar oogleden zonder wimpers. Ze pakte zijn arm. Het was oneindig beter geen gehoor te geven aan haar stem. Twee keer al had de junk hem gewaarschuwd. Maar wat was de waarschuwing van een junk waard?
In de verte, de verlichte overkapping van Hollands Spoor, de opgaande trambaan, een streep ijzig blauwe ochtendhemel en schuin achter hem de ten kwade veranderde, verdorven, verminkte school, met naast zich zijn eigen grote schaduw: hij ondervroeg die alle met zijn blik. Geen dingen die je nu direct een helder antwoord geven.
Rond de dunne boomstammen lag vuil opgehoopt. Oud brood, braaksel, kledingstukken. Casper haalde zo diep adem dat zijn buik zich spande. De zwerver floot.
Casper, ga niet mee! Wie weet heeft die junk gelijk.
Zij ging hem voor. Hij wilde Julia wel zien en hij was niet bang, was in deze buurt nooit bang geweest. Zij ging hem voor, hij volgde. Zij duwde het leren gordijn opzij, dat bij dit vochtige, klamme weer een geluid maakte van scheurende vitrage. Tegen de gele muren verschoven silhouetten, hij hoorde gesmoord rumoer. De vrouw was er blijkbaar zeker van dat hij volgde, want ze keek niet om. De hoofdhuid van het mens schilferde op verschillende plaatsen onder het dunne haar. In het schemerige licht onderscheidde hij achter de bar een schim met platgeslagen neus, drie omgekeerde glazen als een waaier tussen zijn vingers.
Je volgde nog steeds. Wat kon je overkomen? Ie ontdekte in de hals van de vrouw een uitwas, zo groot als een ei en wendde je blik af.
Achter Casper ontstond deining. Hij kreeg een duw in zijn rug. Dat kon per ongeluk zijn. Er werd hier vaak gevochten. Iemand schraapte zijn keel. De schim kwam achter de bar vandaan, met zijn waaier glazen. Aan de bar stond een man met een kaalgeschoren hoofd. Zijn hoofd viel voorover, hij hief het direct weer op, liet het weer vallen, alsof hij een spelletje deed.
'Daarheen,' gebood de vrouw. Het was beter om terug te keren. Wat had hi| hier nog te zoeken? Julia zou hier niet zijn. Hij hoorde gekraak boven zich. Het oude mens deed alsof ze op haar horloge keek. Ze had geen horloge. Casper had de indruk dat iemand hem omlaag drukte, dat hij zich door zware, lauwe lucht worstelde. Hij wilde weg, naar buiten. Bij de deur hadden zich twee mannen geposteerd. Ze glimlachten, wisten dat hij altijd ruim geld en creditkaarten bij zich had. Het leek of hun tanden witgelakt waren.
Werden de lampen nu ineens lager gedraaid? Zoals in intieme eethuisjes om een romantische sfeer te scheppen? De trap die met twee rechte knikken omhoogliep, loste op in het donker. Was dat de deur die naar de binnenplaats voerde? Een harde stomp in zijn gezicht. Een klap tussen zijn schouderbladen. Hij struikelde, botste tegen de trapleuning. De treden kraakten. Er kwam iemand naar beneden... Een zware hand in zijn nek die hem tegen de grond drukte. Hij verweerde zich tot het uiterste, dacht dat zijn spieren knapten. Zijn ogen zagen de vuile vloer, waarop druppels bloed vielen... Het woonhuis aan de steile, bochtige Bergweg... Achter het huis, op dat binnenterrein, lagen de kassen en kweekbakken. Het brede middenpad scheidde de grond in twee helften van ongeveer gelijke grootte. Lucas, wie is nu eigenlijk de eigenaar? Zijn broer kon daar geen antwoord op geven. Niemand wist daar het antwoord op. Lucas, ik zou nu precies kunnen aangeven waar vader elk jaar de gladiolen plantte. Had je niet gedacht, hè?
Een klap in zijn zij benam hem de adem. Hij kreeg weer een harde zet. Iemand trapte met geweld tegen een deur. Wat een brute nacht! Een kinnebakslag. Hij proefde de warme, flauwe smaak van bloed. Met zijn broer had hij na vaders sterven op de rand van het bassin gezeten en zijn broer zei dat het een verzoenend sterven in Christus was geweest. Casper geloofde daar niets van. Vader was murw gepraat...
De angst, omdat je geen besef van tijd meer hebt. Een onduidelijke, gonzende tijd is voorbijgegaan. Of was hij bezig langzamerhand in te slapen? Wie was daar?
'Lucas, ben jij het? Lucas, je hebt gelijk, de gieter tegen de grond, het is niet meer van belang...'
Had hij hardop gesproken? Strekte hij zijn hand? Je maakt dagelijks werktuiglijk duizenden gebaren en nu wist hij niet eens zeker of hij zijn hand had uitgestoken. Of hij zijn ogen wel open had.
Hij had het niet koud, maar hoorde iemand klappertanden. Hij had geen pijn, maar lag ongemakkelijk. Het was niet zeker dat hij lag. Was dit een grote ruimte, een zaal, een put. Moeder! Niet doodgaan, niet zo, in dat onheilspellende duister, niet zo alleen. Of was hij al dood? Het zweet brak hem uit. Kon je denken als je dood was? Dan zouden Lucas en vader toch nog gelijk hebben.
Casper had zin in een sigaret. In jaren had hij niet gerookt. Geweldige trek. De rook diep inademen.
Was hij ingeslapen? Had hij geroepen in zijn slaap? Zijn keel was droog. Dat ijzige blauw in de verte. Dat voorspelde niet veel goeds. Er hing hier een smerige geur die hij niet kon thuisbrengen. Voorlopig leek het hem liet beste killes maar lijdzaam te aanvaarden. Misschien was het iets waartegen je je niet behoorde te verzetten.
Gestommel van mensen die allemaal tegelijk opstonden als hij een kerkdienst na de zegen. Lucas klampte zich aan het geloof vast. Hij niet. Of kwam hij direct bij een moment dat hij zijn handen zou vouwen? Had hij ze misschien al gevouwen? Ja, in s hemelsnaam. Iemand'
Bestond er een vorm van overleven? Vader moest eens weten hoe hij van zijn kwekerij had gehouden... Vader duwt een kruiwagen met teelaarde voort. Het vriest. Nu staat hij stil en slaat zijn handen om zijn lichaam. Hij draagt de vingerloze handschoenen die moeder voor hem gebreid heeft.
Intussen ging de tijd hier maar voorbij. Kostbare tijd. Geen mens trok zich iets van hem aan. Hij werd omspoeld door geluiden die hij niet thuis kon brengen. Sterker dan ooit had hij het gevoel buiten de wereld te staan. Die wereld waar zo weinig van te begrijpen viel. Hij had het in elk geval geprobeerd. Kon je zeggen dat het een mooi leven was geweest, een goedbedoeld leven? Of was het eerder een onaf bestaan? Nog niet echt begonnen, een eerste opzet
Nu hoorde hij heel duidelijk voetstappen. Was er toch een kans dat hij gered werd? Een voorbijganger? Als hel eens Lucas was?
'Kappie, ik ben het.'
Ja, het was zijn broer. Hij herkende zijn stem, hoe zwak die ook klonk.
'Praat harder, Lucas. Schreeuw.'
'Kappie, ik ben bij je. Ie hoeft niet bang ie zijn.Lucas noemde hem bij zijn naam. Geen twijfel mogelijk. Hij was gered. Casper geloofde dat hij huilde. Hij huilde. Maar er kwam geen geluid uit zijn mond. Dat kon. Je kon geluidloos huilen. Moeder was daar heel bedreven in. Zelfs van ver, in de schemerige huiskamer, en op de rug gezien, wist Casper wanneer haar ogen vol kleine, ronde tranen stonden.