***
Vandaag de ene stortbui na de andere. Boven de stationswijk hingen lage wolken.
Een brief van Gabrielle. Uit Antwerpen. Hij wachtte met openmaken. Hoopte door uitstel het lot gunstig te stemmen. Op de kwekerij meed hij vroeger de schaduwstrepen.
Tegen de avond werd het licht in de straten en onder de bomen zachter, onstabieler. De soepman met zijn vette pens en vissenogen kwam voorbij. In dat licht kreeg zelfs de gemeenste tronie nog een teder trekje.
De formicatafel in Topkapi voelde klam aan. De nattigheid was ook de zaak binnengedrongen. De druppelende kraan boven de spoelbak beantwoordde het opborrelende en overlopende water van de urinoirs buiten. Met zijn mouw veegde hij de tafel droog.
De brief lag op tafel voor hem. Antwerpen was dichter bij huis dan Parijs. Dat was al een troost.
Lijn 12 reed de tunnel in. Over de voetgangersbrug liepen passagiers. Gabrielle was nog heel klein geweest. Lucas, een schaats- muts over zijn oren getrokken, was onverwacht de kamer binnengekomen. Dacht op die manier zijn dochtertje te amuseren. Zij was in Caspers armen gevlogen, had zich tegen hem aangedrukt.
Bij de tramhalte was het druk. De meeste mensen keken somber voor zich uit. Er was ook geen reden om vrolijk te zijn. Wat zou er in de brief staan? De tram arriveerde, stopte op de plaats waar de hond met zacht klapperende kaken gelegen had. De hond was bang voor de dood geweest, zijn bek had zich geopend, zo ver mogelijk; zijn blik ging over het plein en er trok een rilling over zijn hele lijf. De onderkaak zakte, zijn bek had niets dierlijks meer. Eén oor hing slap, het andere stond overeind, alle samenhang in dat lichaam was zoek.Met een ruk scheurde hij de brief open. Met potlood en in grote haast geschreven, een slordig velletje uit een spiraalschrift getrokken. Ze was verhuisd naar Antwerpen. Woorden waren weggegumd. Handig, Cas, met potlood. Kunnen we alles lekker uitvlakken. Wat was er aan de hand? Wat deed ze in Antwerpen? Was ze daar alleen? Waarschijnlijk niet. Het ging niet goed. Het was een brief zonder enige blijdschap geschreven.
Het avondgebed in de moskee was afgelopen. Topkapi liep vol. De baas zette de dominoborden klaar.
Buiten stond een man die Casper door zijn leren jack met franje en lang vettig haar aan Harry deed denken. Zijn oude vriend. Juist nu hij zon behoefte aan een vriend had. Zijn gevoelens voor hem waren dezelfde gebleven.
'Tavuk = kip.' De woorden waren met dik wit krijt op het raam gekalkt. De stationsoverkapping glom. Hij dacht dat iemand hem van opzij aankeek: zijn moeders ogen glinsteren. Ze glimlacht, maar haar lippen trillen. Ze perst haar lippen op elkaar, anders zullen ze klapperen van angst. Casper heeft bloemen bij zich. De glimlach verdwijnt, ze wilde geen bloemen van hem. Hij is nu haar vijand. Moeder, wat zou er met Gabrielle zijn? Stilte.
'Van de zaak.' De Turkse baas zette een dubbele espresso voor hem neer. 'Goed voor jou.'
Casper keek hem dankbaar na. Casper was even van de wereld geweest. De brief had hem uitgeput. Bij de tramhalte waren een man en een vrouw verzonken in een onpeilbare zoen. Een tram testte zijn remmen in de tunnel.