***
Hugo had bij het rangeerterrein een dood konijn gevonden. De jongen veegde zand uit de ogen van het beest, streelde hem, terwijl Casper een kuil groef in de berm. Ze legden het konijn samen in de ondiepe kuil en bedekten hem met zand.
De ondergaande zon kleurde de Bospoortstraat roze. De daken van de huizen, in dat vage licht van nevel en najaars- warmte, waren uitgewist. In die roze schemer, aan het hek, Forsman. Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze dat hij zijn beste pak had aangetrokken. Niet om uit te gaan op deze doordeweekse dag. Hij ging nooit uit. Zijn beste kleren bewaarde hij voor zijn opstandige buien.
Wilma had het plan voor het eetcafé losgelaten. Het geld daarvoor zou ze nooit bi; elkaar krijgen. Ze had nu een ander idee. Ze wilde een eenvoudige snackbar bij de Driesprong, een knooppunt van drie oude hessenwegen, waar vooral zomers veel toeristen langskwamen. En in de herfst had je nog de bronsttochten. Maar om voor een vergunning in aanmerking te komen, moest je kredietwaardig zijn. Er moest extra geld binnenkomen.
Achter het huis klonk een zacht tikken. Wilma zat aan de tuintafel. Dat alles had vanuit de verte veel weg van een lieflijk, huiselijk tafereel.
Ze riep vanachter het huis of hij misschien nog een handje kwam helpen, zag toen Casper. Ze kwam op hem toe, zag er bleek en mager uit.
'Moet je nou zien, Casper. Meneer heeft zijn goeie spullen aangetrokken op een doordeweekse dag. Hij doet helemaal niets meer. Zelfs de tuin verwaarloost hij. Al tien keer heb ik hem gevraagd de dode takken uit de hortensia's te halen... En ik heb het zo druk...' Ze wees op een stapel schilderijlijstjes.
Forsman negeerde haar woorden, staarde vaag over de weg, had ook geen oor voor Hugo's relaas van de begrafenis.
Wilma zei dat ze het gezellig vond als Casper even tijd had voor een borrel. Hij ging met haar mee. Forsman liep achter die twee aan. Wilma wees Casper op de blauwe hortensia's, haar trots. Ze waren geplant toen het huis werd gebouwd, een kleine tachtig jaar geleden.
'De tuin moet ik ook in mijn eentje doen,' mopperde ze na, maar de toon was minder venijnig. Zag Casper dat ze haar lippen stuk had gebeten? Ze moest zich voortdurend inhouden, zo woedend was ze vaak.
Onder het afdak van de fietsenschuur stonden een volgepakte tafel en een paar keukenstoelen. Ze schoof de stapel lijstjes die ze net in elkaar had gezet opzij. Thuiswerk voor een lijstenfabrikant, die zich sinds een halfjaar had gevestigd op het industrieterrein, verderop langs het spoor. Het was simpel werk. Vier latjes, vier kopspijkers, kartonnetje, een plaatje van het huilende zigeunerinnetje, glaasje ervoor. Klaar. Zes snelle bewegingen. Wie handig was... Zij tikte van de aangeleverde latjes zeker zestig lijstjes per uur. Forsman had in het begin zijn vrouw geholpen, maar werd er na een halfuur zenuwachtig van, begon mis te slaan, liet de latjes uit zijn handen vallen. Dan zweeg ze, vol minachting, of schold hem uit. Hij deugde nergens voor. En liet hem ondergeschikt werk doen: glaasje en kartonnetje met vier kopspijkertjes vastzetten. Je kon ze met je duim in het zachte hout duwen. Hij kreeg meteen een beurse duim, ondanks een oude glacé handschoen. Ook dit werk hield hij maar kort vol. Zijn handen begonnen te beven, de glasplaatjes liet hij op de grond vallen. Dan kwam zij overeind, griste hem het werk uit handen, deed zijn handschoen aan. En hij drentelde naar het hek. Een keer had Casper hem zacht horen zeggen dat hij zelf zulke rotzooi niet aan de muur zou willen.
Dan bitste zij: 'Daar gaat het niet om. Er moet geld verdiend worden.' Ze wilde die snackbar. 'En je gaat niet als een nietsnut aan de straal staan. In het zondagse pak.'
Als zij weer aan het timmeren was, kon zij hem niet steeds in de gaten houden. De eigenaar van het kleine bedrijf, Schenk, kwam elke zaterdag de dozen met lijsten ophalen en betaalde zwart uit. Voor elke duizend lijstjes gaf hij een extraatje van vijfentwintig gulden.
Ze haalde een fles cognac uit de kast in de huiskamer en drie glazen. Forsman schonk in. Zij ging terug om zoute koekjes te halen en een cola voor Hugo.
'Jullie hadden zeker een fijn gezin thuis?' Zij kwam net buiten, hoorde die woorden van haar man, beet hem toe: 'Ja, bij Casper, dat was een goed gezin. Bij Casper wel en hier niet. Hoe zou dat komen, Forsman?' Als ze boos was gebruikte ze bij voorkeur zijn achternaam.
Hugo vertelde nu dat Casper en hij een dood konijn hadden gevonden. Waarschijnlijk doodgebeten door een hond. Fors- man vroeg zich af of een dier besefte dat het doodging. Wilma had laatst op tv een film gezien van een kudde olifanten. Bij die dieren leefde een sterk doodsbesef. Ze konden dagen treuren om een dode. Zij kon wel treuren om... Wilma hield zich in.
Hugo liet Casper zijn rekenschrift zien. Er stonden alleen tienen in.
Zij schonk de glazen nog eens vol. In de verte het gefluister van de dennen; wind joeg fijne nevel tegen de ramen van de keuken. De wereld was als kalm water.
Wilma kon geen maat houden. Het was alles of niets. Geen nuances. Een kind dat zelden of nooit werd geknuffeld. Een man die haar niet volgen kon en steeds meer zweeg. Maar op haar gezicht die lichte koorts van een nog niet verloren oorlog. Je vermoedde in dat kleine hoofd, met het korte, blonde haar dat steeds piekeriger werd, berekeningen, dwarrelende rijen cijfers. Nog zoveel jaar. Zestig lijstjes per uur.
De tuin raakte verzonken in de mist. Het werd kil, tijd om naar binnen te gaan. De zware voetstappen van Schenk kwamen het pad op. Dan bleven ze nog even buiten; Wilma haalde een glas uit de kast, schonk in. Schenk kwam nieuwe dozen brengen. Het was een goedlachse, joviale man. Hij zei dat hij niet aan de vraag kon voldoen, dat dit soort lijstjes met scheepsladingen naar Amerika ging. Hij begreep ook niet dat er mensen waren die zulke kitsch aan de muur wilden. Schenk had gehoord dat de gemeente in de toekomst daadwerkelijk van plan was om zomers op de Driesprong een kleine mobiele snackbar te plaatsen. Daarvoor zochten ze nog een exploitant. Hij had haar naam genoemd. Er zou natuurlijk een garantiesom nodig zijn. Ze mochten op hem rekenen. Wilma kleurde vuurrood, had hem wel om de hals willen vliegen, maar ze wist niet of ze dit wel accepteren kon.'Een mobiele snackbar,' zei ze zacht. Hoe zou die er precies uitzien? Ze begon er hardop over te dromen. Ze zag het als een klein huisje van met carboleum bestreken planken en luiken. Een kabouterhuisje. In een kring zouden wat vrolijk beschil- derde stoelen en tafels geplaatst moeten worden. Casper wist dat de gemeente het plan had een archeologische themaroute uit te zetten: de Germaanse put, de Keltische velden, de grafheuvels. Daar zouden best mensen op afkomen die daarna iets wilden consumeren in de snackbar.