***
Slechts voor een archiefambtenaar, niet voor een echte archivaris, was geld beschikbaar in deze toch sterk groeiende gemeente. Casper had geen baas boven zich, geen personeel onder zich. Soms had hij hulp van een stagiaire. Maar geen mens die hem controleerde. Hij deelde zijn eigen tijd in, daalde dagelijks in de diepe archiefkelder af. Zijn domein. Een collega zag hij zelden. Zijn moeder en zijn broer, die wilden weten 'hoe hij erbij zat', hadden hem eens opgezocht. Ze vonden dat de schemerige ruimte aan vaders stookkelder deed denken.
Op stellingen platte dozen met veel ongeordend materiaal. Hij was begonnen met de sortering daarvan. Hij knipte ook dagelijks artikelen uit de kranten en probeerde de betekenis van oude straatnamen te achterhalen. Hij voelde zich verantwoordelijk voor zijn archief.
Vast werk. Geen collega's die hem joviaal op de schouders sloegen. In de lunchpauze meed hij de lange rij bij het buffet en wandelde bij goed weer naar 'De Bospoort'. Bij slecht weer bleef hij in de kelder.
Harry zag hij dagelijks. Vaak dezelfde onderwerpen van gesprek. Zijn vriend was nauwelijks geïnteresseerd in Caspers werk. Dan maakte Casper maar een opmerking over zijn moeder of over het voormalige bedrijf van zijn vader. Harry had al kennisgemaakt met Caspers broer en schoonzus. Harry sprak over zijn hond. Hij was ervan overtuigd dat honden, zijn hond in elk geval, bewustzijn bezaten. Hij kon dat ook bewijzen. Als je je hond uitliet dan rook het beest aan alle urinekenmerken van soortgenoten en pieste eroverheen. Bij zijn eigen sporen liet hij dat na. Een willekeurige opmerking sloot Harry vaak af met: 'Het leven is de soep, wij zijn de ballen.'
Op een dag vroeg Harry hem eens mee te gaan naar de rennen. Binnenkort zou op het Haagse Duindigt om de Gouden Korf worden geracet, een internationale wedstrijd. Zijn Afghaan had hij ook ingeschreven.
Bervoets zette twee biertjes neer. De najaarszon scheen. Harry mijmerde: 'In Frankrijk is het nu op zijn mooist. Wat zou ik daar nu graag zitten.'
Casper voelde een lichte teleurstelling.
'Ik heb zo'n idee dat jij hier ook niet lang blijft.'
'Nee, dat denk ik ook niet.' Hij was hier min of meer toevallig terechtgekomen en wist nog niet waar dat op uit ging lopen. Hij had er lachend aan toe gevoegd dat hij op doorreis was. Slechts een passant.
'Jij, Harry, hebt tenminste een helder doel voor ogen...'
Dan vertelde Harry weer over dat stukje grond van een paar vierkante meter dat hij intussen gespaard had. En hij legde het systeem van de Nederlandse grondexploitant uit. Het werkte zo ongeveer als de groeidiamant.
Casper hoorde op een zeker moment ook dat zijn vriend zich tijdens zijn studie geografie was gaan interesseren voor bepaalde geologische aspecten. Na zijn doctoraal was hij zelfs met een proefschrift begonnen. Over gesteenten uit het tertiair. Hij zei het op een dag tussen neus en lippen door. Maar het bleek dat hij er jaren in had gestopt. Toen het werk echter zijn voltooiing naderde, had hij op een dag zijn belangstelling voor het onderwerp en voor het hele werkstuk verloren. Hij kon daarvan de oorzaak niet aangeven. Hij was nog een tijdje gegevens blijven verzamelen zonder veel enthousiasme. Een soort inertie was over hem gekomen. Zijn hoogleraar had getracht hem weer op gang te helpen. Vond het zonde van al het verzamelde materiaal. Tenslotte had een ander zijn onderwerp overgenomen en hij had alles afgestaan. Zonder spijt. Op zich boeide het onderwerp hem nog steeds, maar de noodzaak van het proefschrift had hij niet meer ingezien. Soms, alleen op dit terras, of met zijn hond op de racebaan, vroeg hij zich nog wel eens af waarom hij zo plotseling, maar misschien was dat proces onbewust veel geleidelijker gegaan, zijn belangstelling verloren had en besefte tegelijkertijd dat hij nauwelijks belang aan het antwoord hechtte. Enfin, hij was gaan lesgeven, had zich daarop gestort, was met zijn klassen in steengroeven in de Eifel en in het hoogland van Auvergne afgedaald. Ook die passie was na een aantal jaren verdwenen. Hij deed alleen nog het hoogst noodzakelijke. Zo gretig als hij vroeger was geweest, zo traag en passief was hij nu. Het kostte hem moeite de drempel van de school over te stappen. Daar wilden ze het liefst van hem af. Ze spuugden op hem.
Casper luisterde graag naar Harry. Hij kon zo hartstochtelijk over al zijn verloren gegane passies praten.
Een jonge vrouw met een kind achterop. Harry zette zijn donkere bril af en ook van deze vond hij dat het mooie er al behoorlijk van af was. Maar hij wilde Casper wel verklappen dat hij dat schoonzusje van hem dat hij onlangs gezien had - die Ymke, dat was nou de ideale vrouw. Maar ideale vrouwen waren altijd voor anderen. Toen zag Casper dat Harry's gezicht begon te stralen. Hij zei lange tijd niets, maar leek van binnenuit verlicht. Boog zich toen naar Casper toe.
'Nou, ja, hij kon wel zeggen... over die Ymke had hij wel eens zitten dromen...'
Wie niet, dacht Casper.
Harry kneep zijn ogen dicht, was dromerig voor zich uit gaan staren en later op de avond was hij wankelend voor Casper gaan staan, zijn bril weer op. Maar toen kwam er toch geen opmerking over die aantrekkelijke Ymke. Hij legde zijn grote, brede handen op Caspers schouders: 'Wie weet worden wij echte vrienden.'