***
Bijna fysieke angst voelde Casper toen hij de glazen draaideur van het Bredase ziekenhuis binnenging. Een therapeute van de psychiatrische afdeling kwam hem in de hal tegemoet. Ze nam Casper direct mee naar haar kamer, bood hem een stoel en ging tegenover hem zitten. Haar sluike haar viel, ook wanneer zij zich helemaal niet verroerde, voor haar ogen. Ze streek het haar achter haar oren, maar het viel direct terug. De vergeefsheid van het gebaar trof hem. Zijzelf besefte het niet. Wat maakte het uit? Hij zou haar in alles ter wille zijn. Het ging om Gabrielies gezondheid. Zoals deze vrouw hem in haar brief al had geschreven, tot zijn geruststelling, was ze niet verslaafd. Al blowde ze soms.
'Zij heeft zich hier, een week geleden, gemeld. In paniek. Uitgeput. Voorlopige diagnose: een ernstige persoonlijkheidscrisis; schizoïde gedrag. Ze verbood ons contact met de familie te zoeken. Na enig aandringen van onze kant kregen wij uw adres. Ik begrijp dat u een broer van haar vader bent.'
Ze stond op, vroeg hem mee te gaan.
De psychotherapeute ging hem voor door lange gangen van grijze spaanplaat. Hij liep schuin achter haar, zwijgend. Ten slotte opende ze een deur waarop 'Behandelkamer' stond. Het was een volstrekt kaal, schemerig vertrek, zonder meubilair, maar met gestoffeerde wanden. De vrouw zei hem dat het vertrek geïsoleerd was. De therapeute liep naar de verste hoek, zette haar voet op een knop. Casper hoorde een licht ruisen, zag een vierkant luikje in de wand opengaan. Hij kreeg gelegenheid Gabrielle te observeren.
Casper schudde zijn hoofd, wilde niet stiekem naar haar kijken. De therapeute drong aan. Het was nodig voor de behandeling. Hij had geen zin in discussie, schikte zich, naderde het raampje van dik glas. Hij zag haar van opzij, en schrok. Hij had een ander beeld van haar. Ze stond daar, verstard, met hangend hoofd. Een ongelukkig meisje. Sterk vermagerd. Ze had net gehuild. Dat had de therapeute hem al meegedeeld. Ze huilde veel. Dat was gunstig. Dat gaf ruimte. Alle tranen die ze haar leven lang had ingehouden. Gabrielle deed een stap naar voren, heel traag, alsof daarover heel diep nagedacht moest worden. Een lichte trilling in dat mooie, maar ingevallen gezicht. Kleine schokjes, net onder de huid, nauwelijks zichtbaar. Nu hief ze haar hoofd, misschien omdat een vogel rakelings langs het raam vloog. Gabrielle keek schichtig om zich heen. Voelde ze dat ze bespied werd? De therapeute observeerde Casper, terwijl hij naar zijn dochter keek.
Ze sloot het luikje.
Doe dat haar uit je ogen, dacht hij.
Brak zijn hart toen hij haar daar voor de eerste keer zag? Maar wat wist hij van zijn hart? Hij wist niets, zou nooit iets weten, voelde niets, voelde zoveel. Misschien was dat wel zijn eerste gedachte: ik heb verloren. Veel was hem onduidelijk, maar hij wist dat hij opnieuw verloren had. Al eerder was hem iemand toevertrouwd. Ook dit kind was hem ontglipt. Wat had hij in zijn leven wel kunnen vasthouden?