***
Die Teuna hield van haar man. Ze keken samen naar de race, spraken over de kansen, maar op het moment dat hun hond verloor of erger, uit de race was genomen, besliste ze tegen wie ze het ging hebben. Tegen haar lieve, zachtmoedige man of tegen de vent die haar twee onvolwaardige kinderen had geschonken. Volgens Harry viel daar geen peil op te trekken. Vandaag had ze gescholden, koos ze voor de man van wie ze aannam dat zijn zaad ondeugdelijk was. Harry vond dat je dan maar beter alleen kon zijn.
'Het leven is de soep, Cas, en wij zijn de ballen...'
Harry stuurde zijn Landrover in een lange bocht over het hoge Rijswijkseplein. Aan hun linkerhand doemde het station op. Een gebouw als uit Caspers oude bouwdoos, met tientallen torens, een stationsklok, een halfronde glazen overkapping, en boven de ingang een brede luifel met fijn smeedwerk. In koperen letters stond op de voorgevel, onder de klok, de volledige naam: Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij. Het was bijna drie uur, die nacht. Tegenover het imposante gebouw sloegen ze de brede Stationsstraat in, waar Harry zijn auto parkeerde.
De straat was geheel verlaten, op een groepje zwerfhonden na. Voor de ramen van een islamitische slagerij waren rolluiken neergelaten. Op de rand van het platte dak zaten grote zeemeeuwen, met ingetrokken hals, in elkaar gedoken. Ze dachten na of sliepen.
Ze zaten nog in de auto, staken een sigaret op. Harry opperde onverwacht: 'Ze zoeken op school iemand voor geschiedenis. Niets voor jou?'
'Nee, mijn broer wilde mij ook in het onderwijs hebben...'
'O, nou ja, ik dacht...'
'En jij gaat daar toch gauw weg...'
'O, dat duurt nog wel eventjes.'
Casper dacht: ik ben blij met deze nieuwe blijk van zijn vriendschap.
Ergens achter de hoge huizen klonk een sirene. Harry Egberts keek zijn vriend glimlachend aan. Ze liepen een smalle donkere zijstraat in, langs blinde muren van pakhuizen, sloegen rechtsaf bij een dode hoek met een schimmige binnenplaats, hoorden in de verte rumoer. Na twee, drie stegen kwamen ze in een bredere straat, waarboven aan onzichtbare draden flikkerende gloeilampen hingen. Het licht van goedkope bars, speelholen en koffiehuizen aan weerszijden verblindde even. In portieken stonden meisjes.
'Mooie mannen. Kom praten! Ik, niet duur.' Deze straat werd om de honderd meter gekruist door een smallere. Half op het trottoir stonden surveillancewagens van de politie geparkeerd. Op een van de hoeken zag Casper een oud schoolgebouw. De hoge ramen waren geblindeerd of bespannen met grof gaas. Hoog in de voorgevel, vlak onder de dakrand, in reliëf, in grote grijze letters 'RK lagere school voor meisjes. 1902', en vlak boven de hoofdingang, met de hoge stoep van vijf treden en een hekwerk van smeedijzer, een uithangbord met rode neonletters. 'P.la.s d'amo.r'. Verschillende letters waren kapot. Hier leek zich alle drukte te concentreren. Het neon verlichtte een straatnaam: Hoefkade, met in kleine letters de toevoeging 'verbastering van Hofkade'. Aan het einde van de straat liep gelijk met de bovenrand van de huizen de oplopende trambaan. Daarachter, vaag, de schittering van de overkapping van Hollands Spoor. Boven de hele wijk hing een roodachtige gloed die ook de glazen koepel op de school, die de daklijnen leek te bekronen, verlichtte.
'Dat verdomde uithangbord,' mopperde Harry in zichzelf. Hij beschouwde het voormalige schoolgebouw als een soort fataliteit. Toch, toen ze naar binnen gingen en in de centrale hal stonden - de school was een klassieke hallenschool geweest - vanwaar je tot in de koepel, twintig meter hoger, keek en waar water in vijvers klaterde in oude garderobenissen met hoge kunstpal- men, die het geheel een tropisch aanzien gaven, merkte Harry op dat dit nou een schoolgebouw was waar hij zich helemaal thuisvoelde. Ze baanden zich met moeite een weg. Ondanks de drukte was het stil, in tegenstelling tot het lawaai buiten.
Casper reageerde: 'Als je me nou vroeg om op zo'n soort school te komen...' Harry grinnikte. Ze sloegen een gang in, passeerden het voormalige directiekamertje. Nu zat hier de exploitant van het meisjeshuis. Dan kreeg je de kaartenkamer, waar schoolbanken stonden opgestapeld. Casper dacht aan de vertegenwoordiger in schoolmeubilair - was er een treuriger beroep denkbaar? - die Ymke had verleid. Of zij hem. De oude orde van de school was bewaard gebleven. Alleen van de lokalen waren smalle appartementen gemaakt. De meisjes uit Santo Domingo, Colombia en Brazilië stonden schaars gekleed achter de ramen aan de gangkant. Anderen lagen als lome katten op hun bed achter in het vertrek en staarden de bezoekers aan. Harry fluisterde: 'Hier voel ik me op mijn gemak. Uren kan ik in dit gebouw rondlopen.' Hier in die schemerige gangen, slechts verlicht door imitatie-koetslantaarns, met dik donkergeel geribbeld glas, heerste altijd diezelfde verstikkende, zoete hitte die eerst je gezicht in vuur en vlam zette, je borstkas deed verlangen naar adem... Nooit direct toegeven aan de eerste opwelling, aan het eerste verlangen... Spelen met je begeerte tot je tanden beginnen te knarsen, je onderlijf het uitschreeuwt. Niet deze vrouw. Niet die. Wachten. Nog niet toegeeflijk zijn jegens jezelf.
Ze kwamen terug in de centrale gang, namen nu de brede trap naar boven. Hier hadden zwijgende nonnen gelopen. Tegen de hoge muur waren nog de sporen zichtbaar van het grote kruis dat er gehangen had. Weer een gang. Uit de kindertoiletten waren de potten weggehaald. Er stonden palmen. 'Mooie man, kom! Kijk, mooie poesje!' De oude granieten vloer glinsterde als zolderijs.
Nee, ze gingen de trappen van de etages af. Mannen alleen of in groepjes bleven binnendrommen, een aureool van rood licht rond hun hoofd bij de ingang.
Buiten op straat, voor de entree, sommeerden twee agenten te paard de massa door te lopen. Harry zei dat hij zich afgezien van andere diensten daar binnen ook de toekomst liet voorspellen. Vooral de meisjes uit Colombia stonden nog heel dicht bij de wereld van de geesten. Ze voorspelden hem allemaal een toekomst waarin hard gewerkt moest worden, maar die zonnig zou zijn.
Schuin tegenover de school gingen ze een café binnen dat 'De Zon' heette. Uit de gouden letter o op het smerige raam ontsproten stralen. Het was een kaal café, zonder tafels en stoelen; het plafond was grauw als een regenachtige ochtend; de smalle ruimte verbreedde zich achterin, waar speelautomaten stonden. Bijna alle bezoekers waren donker. Achter de bar stond een lange, magere neger met een bril en grote oren; hij had handen waarmee hij makkelijk iemand kon wurgen. De barkeeper knikte naar Harry, reikte hun twee glazen bier aan. Verderop aan de bar hing een meisje. Ze sprak met haar 'madre', een tandeloze vrouw met opgeblazen gezicht. Een oude hoer, volgens Harry. Madam van de meisjes die op de etage van het café werkten.
Ergens klonk een schot. In deze wijk werd vaak geschoten. Vooral tegen de ochtend. Volgens Harry had elke grote stad zo'n 'holte' waar zich tegen zonsopgang alles verzamelde wat op drift was. Je moest hier altijd op je hoede zijn, gevaar kwam hier altijd ongemerkt naderbij. Een sliert zwerfhonden kwam langs. Ze hadden allemaal een vastberaden blik in hun ogen; ze wisten waar ze heen gingen. Harry vroeg hem of hij wel eens een hoer had bezocht. Hoeren lieten Casper koud. 'The Boat' had hij nooit vanbinnen gezien. Lucas, zijn broer, was er wel door gefascineerd. Casper gaf toe bang te zijn. Voor bacillen, virussen. Harry vond dat angst erbij hoorde. Ja, je kon ook een pak slaag van een pooier krijgen. Harry stootte Casper aan en zei dat het meisje aan de bar al een tijd aan het proberen was Caspers aandacht te trekken.
'De vrouwen lusten jou zó wel, man; ik mis dat; ik moet ervoor betalen.' Casper keek om. Het meisje knipoogde naar hem, opende haar mond en liet een dikke roze tong zien. Maar haar tanden waren verrot. Casper keerde haar de rug toe, zei tegen zijn maat: 'Fragiel meisje. Ze is nog geen achttien en ze lijkt al een oude vrouw.'