***
Haar nieren waren ernstig aangetast. Gifstoffen werden niet meer afgevoerd. Een verandering van de persoonlijkheid paste in het ziektebeeld.
De beide broers waren gelijktijdig bij het ziekenhuis aangekomen, hadden hun auto's in de schaduw geparkeerd en moeder opgezocht. Ze was in diepe slaap geweest. Casper en Lucas zaten aan weerszijden van haar bed. Twee broers. Lucas' haar was al helemaal grijs, leek daarin op vader. Ze wisten even niets te zeggen, waren ten slotte weggegaan.
Hun auto stond nu in de volle zon. Lucas stelde voor naar de stad te rijden. Ze waren zomaar een café binnengegaan. De televisie stond aan. Er werd gevoetbald; bij hun binnenkomst zette de caféhouder het geluid uit. 'Je bent er helemaal overstuur van, Cas. Tegen mij doet ze ook zo de laatste tijd. Ik was met Ymke en Gabrielle. Voor hen had ze alle aandacht. Mij zag ze niet eens!' Hij legde een hand op Caspers arm. 'Eén ding, we mogen het haar niet kwalijk nemen. Ze kan er niets aan doen. Ze is niet altijd zo. Onverwacht kan ze weer gewoon lief zijn. Het gaat bui- ten haar om. Ik heb vaak geaarzeld als ik voor haar kamer stond. Hoe zal ik haar aantreffen? Zal ze me uitschelden? Zal ze doen of ik een vreemde ben? Soms ben ik na een paar minuten alweer vertrokken. Joh, je bent helemaal overstuur. Je mag nooit vergeten wat ze ons allemaal gegeven heeft.'
Een muziekbandje installeerde zich buiten op straat, begon een oud dixielandnummer te spelen. Lucas vervolgde: 'En moeder ligt daar. Zoveel ellende, op zo'n klein plekje, in dat nietige lichaam. Ik vraag me dan altijd af of God daar aanwezig is. God is toch daar waar geleden wordt? Ik geloof eigenlijk helemaal niets meer. Wat denk je, Kappie, zou moeder nog ergens in geloven? De afgelopen week deed moeder zo boos tegen me, dat ik hard het ziekenhuis uit ben gelopen. Het was zo'n sensatie van leegte en dorheid dat het me leek of in de muren en de lanen van het terrein elk moment diepe scheuren konden trekken, dat er nog maar weinig hoefde te gebeuren of ik zou worden opgeslokt.'
Zijn broer begon toen over de wonderbaarlijke dingen die vader vroeger had gezien, dat mystieke tafereel in een geopende hemel. Dat stukje tuin waar vader op de grond had gelegen, ter aarde gestort door de ontzagwekkendheid van een God, zou voor Lucas altijd gewijde grond blijven.
Lucas bleef maar praten. Onlangs had hij bedacht dat hoewel zij beiden fysiek niet op elkaar leken (alleen hun stem was gelijk), ze toch diep verbonden met elkaar waren. Je kon misschien zeggen dat de mystiek van een gezin juist lag in de band tussen de kinderen, onderling, sterker nog dan in die van de ouders met elkaar of van ouders met de kinderen. 'Cas, dat van moeder... We mogen niet slecht van haar denken, we moeten diep mededogen met haar blijven voelen en hoe ze ook doet...' Lucas had zijn gezicht afgewend, had zich niet meer kunnen inhouden, was gaan huilen. Lucas had geen sterke zenuwen. Lucas herinnerde zich dat hij met vader naar de poli was geweest toen hij zo ziek was. De poli zat toen in het noodgebouw waar moeder nu lag. Ze wilden bloed afnemen. Vader ontblootte zijn arm, waar alle kracht uit verdwenen was... een zuster kon eerst geen ader vinden en toen ze ten slotte prikte, stroomde er geen bloed. Het was enkele weken voor vaders overlijden. Dat bloed prikken was helemaal niet nodig geweest. Lucas had dat niet kunnen aanzien.
Ze bestelden nog een glas bier, haalden herinneringen op, vulden eikaars geheugen aan, lukraak. Vader die bij grote hitte kalk over de ramen spoot. Bij de eerste de beste regenbui spoelde alle kalk van de ramen. Heel vroeger hing onder het afdak van het paleisje een lamp die 's nachts bleef branden. Voor de smalle ruiten had vader ter bescherming gaas gespannen...
Ze reden terug naar het ziekenhuis. Casper vroeg zich af waarom Gabrielle geen broertje of zusje had gekregen. Hij durfde het niet te vragen. Moeder had daar tegenover Ymke wel eens een toespeling op gemaakt. Ymke had er niet op in willen gaan.
De beide broers zaten aan weerszijden van het bed. Niets was meer over van al die argwaan en kwaaiigheid. Licht klemde ze haar vingers om de stijl van het hek; in haar ogen lag verre verwarring. Moeder sluimerde in, gleed langzaam weg, ontwaakte weer, zonder schok. Er was geen duidelijke grens meer tussen waken en wegdommelen. Die korte maar heel nare fase van vijandigheid was helemaal verdwenen.
Herkende moeder hen wel?
'Wij zijn het moeder, Kappie en ik...'
Weer klemde ze haar smalle vingers om de spijlen. Het leek of ze ergens op wachtte, of ze luisterde. Ze legde haar handen open op het dek, als een kommetje, heel ontspannen. Aan de bovenkant was de huid strakgespannen, daaronder klopten de donkere, gezwollen aderen, maar de vingers waren mooi gaaf gebleven, de vingers van een jong meisje, net als haar smalle, licht bollende nagels.
Lucas vroeg haar waar ze nu aan dacht. Dacht ze misschien aan papa? Haar mond stond een beetje scheef, haar lippen schoven onrustig over elkaar, vormden woorden die zij niet konden verstaan. Uit haar blik, strak gericht op een punt achter het voe- leneind, sprak nu ontsteltenis. Je zag haar wegglijden; ze ontspande, een tevreden uitdrukking verscheen op haar gezicht. Moeder was bezig weg te zakken in een zeer diepe slaap. Ze mompelde nog iets. Lucas was er zeker van dat hij dit van haar lippen gelezen had: ik ga naar papa toe.
Casper had die zekerheid ook wel willen hebben. Hij was op weg naar huis, herinnerde zich de dag dat hij de huiskamer binnen was gekomen en zijn moeder huilend had aangetroffen, steunend met beide handen op de eettafel. Lucas studeerde toen al en was het huis uit.
'Gelukkig,' had ze gezegd, 'jij bent er tenminste nog.' Toen had hij wel begrepen hoe laat het was. Vader had weer eens, op een doordeweekse dag, zijn zondagse pak aangetrokken om naar een dienst op een boerendeel te gaan. In zo'n situatie deed moeder dan net of ze niet begreep wat er gaande was: 'Pa, wat ga je doen?' Hij gaf dan geen antwoord en kwam even later de trap af, liep met een verbeten gezicht langs haar heen. Zij riep hem na: 'Jij hoort daar niet. Je hoort hier, op de kwekerij.' Zonder om te kijken antwoordde hij: 'Je gunt me dat zeker niet.' Die keer dat hij haar huilend in de huiskamer aantrof, had moeder natuurlijk gezegd: 'Vandaag? Ga je vandaag weg? Casper is jarig!' Hij was toch gegaan. Voor die nietsnut hoefde hij toch zeker niet thuis te blijven. Was zijn zoon vannacht, ondanks alle mooie beloften, niet opnieuw zat thuisgekomen? Toen had Casper voor het eerst aan zijn moeder gevraagd hoe zijn vader bij dat geloof gekomen was. Ze wist alleen dat Lucas vader gevonden had vlak bij de haag van het kerkhof, onder de lemoenappel. Hij had wartaal gesproken, had niet op eigen benen kunnen staan. God zou met hem gesproken hebben, hij had de hemel open gezien, en vanaf dat moment was hij langzamerhand de tuin gaan verwaarlozen die hij zo bloedig met eigen handen had opgebouwd... Ze wist niet wat ze van dat visioen moest denken. Ze had maar liever gehad dat dat aan hun huis was voorbijgegaan. Dan was alles heel anders verlopen... Maar dingen konden niet worden terug- gedraaid... Ze had zich maar aangepast... had geprobeerd het gezin overeind te houden...