***
Waren ze elkaar weer aan het toetakelen, de bloedkippen? Maar zijn buurman had gisteren nog bloed ontdooid en dat de beesten voorgezet. Zat er een rat in het hok die de kippen zo opwond? Was Forsman alweer in zijn hok bezig? Casper hoorde geen getimmer.
Casper liep naar het zijraam van zijn huiskamer, keek naar buiten. Hij zag de buurman alleen met een broek aan, de bretels over zijn naakte, magere borst. Blootsvoets liep hij op het pad achter zijn vrouw aan, probeerde een arm om haar heen te slaan. Zij duwde hem van zich, met zo'n kracht dat hij bijna viel, steun zocht tegen de muur en daarbij bijna een bloeiende hortensiatak knakte.
'Pas op met die bloemen! En blijf alsjeblieft van me af.' Beteuterd staarde hij haar aan. Zij liep naar haar tafel en wilde doorgaan met haar werk. Terwijl ze met haar duim een spijker in het hout drukte, zei ze nog zonder hem aan te kijken: 'Trek je kleren aan.' Hij liep langs haar heen. Zodra hij achter haar stond en zij zou denken dat hij het huis binnenging, was hij in twee passen bij haar, pakte haar hoofd, begon haar hals te zoenen. Zij kwam overeind, duwde hem met alle macht van zich af.
'Halve gare, ik wil niets met je te maken hebben.'
Er stond een hete, schrale wind die stof deed opwaaien, weer dat buurman onrustig en opstandig maakte. Hij weigerde zich normaal aan te kleden, weigerde te eten, en werd aanhalig. Wilma wilde als haar man in zo'n bui was niets van hem weten, verdroeg zijn avances niet.
Casper was naar buiten gelopen. Zij zette een paar stappen in de richting van de groentetuin. Forsman volgde.
'Ga weg. Loop niet als een hondje achter me aan. Ik schaam me voor je. Ze kunnen je zo van de straat af zien. Doe wat aan. Ia, ik schaam me.' Hij stond er zwijgend en verweesd bij, durfde haar niet meer te naderen. Zijn ogen stonden vaag, wild, hij leek zelf niet goed te weten wat hij deed.
Casper was naar de scheiding toe gelopen. Geen van beiden merkte hem op.
'Je hebt geen hart,' zei Forsman zacht, zijn hoofd naar haar toegewend. Zijn fiets stond tegen de zonnige zijmuur met de diepblauwe hortensia's. Zo overdadig hadden ze nog nooit gebloeid. Onder de snelbinders zat afvalhout voor nieuwe nestkastjes. Die fiets stond er zo al de hele week. Hij kwam nergens toe.
Hugo was op straat aan het skaten. Je vroeg je af wat er van een jongen moest terechtkomen die in zo'n gezin opgroeide. Hij kon noch voor zijn vader, noch voor zijn moeder respect hebben.
Deze buien overvielen Forsman elke zomer. Ze werden frequenter, heviger, hielden langer aan. Hij liep maanden in de ziektewet. Tabletten die de huisarts had voorgeschreven, weigerde hij in te nemen. Hij werd natuurlijk ook gek van het getimmer. Zij voerde het tempo op. Hij verdroeg die eeuwige onrust in huis niet. Hugo evenmin. Vluchtte als het maar even kon de straat op.
Casper ging met zijn buurman het huis binnen. In de huiskamer trok Henk Forsman zijn overhemd aan.
'Ze zoekt het maar uit, Cas!' Zijn stem was vlak. Door het huiskamerraam zag hij zijn vrouw, aan haar tafel vol lijstjes. Haar idee-fixe, dag en nacht. Door het raam leek hij zijn vrouw van alle kanten te bekijken. Wat zocht hij? Hoopte hij nog iets lieflijks aan haar te ontdekken? De kiem van zijn liefde voor haar?
Casper zag in haar bloedeloze, vermoeide gezicht nog jeugdige trekken. Met een beetje goede wil hadden die twee het samen goed kunnen hebben. Het waren beiden in hun hart doodgoeie mensen.
Ze liepen samen naar buiten en gingen bij haar aan tafel zitten.
'Cas, ze heeft geen hart,' herhaalde hij zacht.
'Meneer is anders altijd zo moe...'
Ze zwegen. Ze was opgehouden met timmeren. In de verte op straat de stem van de jongen, een auto die startte. Ze schaamden zich, omdat ze wel voelden dat ze tekortschoten en machteloos waren daar iets aan te veranderen. Het was nu eenmaal zo.
De volgende ochtend vroeg; het was de dag dat in het kort geding tegen de sloop van de school uitspraak zou worden gedaan. Was er weer iets met Horsman aan de hand? De vloer trilde. Boven de hele buurt hing een dichte stofwolk. De zon leek verduisterd als in oudtestamentische tijden. Forsman riep.
'Cas, ze slopen de school!' Ze gingen die kant op.
Bulldozers en een sloperskogel waren bezig rondom grote bressen in het gebouw te slaan. Hoe de uitspraak ook zou zijn, het gebouw was al verloren, zou nooit meer in oude staat kunnen worden hersteld.
De politie had de omliggende straten afgesloten. Op de Paasberg kon je tot diep in de school kijken. Je zag de gietijzeren leuningen van de trappen die naar de etages voerden.
Een bewoner uit de buurt zei tegen Casper terwijl hij de tranen uit zijn ogen veegde: 'Die politiek, wat een zooitje, meneer. Ik moet ook mijn huis uit. Ze gooien het hele centrum plat. En wat komt ervoor terug? Ik heb geen enkel vertrouwen in deze gemeente.'
Casper was niet eens verbaasd. Zelfs de blinde muur met reliëf, die zou blijven staan, was flink beschadigd. Wat interesseerde deze bestuurders een blinde muur met reliëf?
Ochtenddamp steeg op uit de ruïne, de zon viel dwars door de anders zo donkere centrale hal. De gemeente plaatste diezelfde dag nog hekken, waarvan de voeten in smalle betonblokken stonden. Ze konden gemakkelijk verschoven worden. Hij keek toe terwijl een fotograaf, in opdracht van Casper, foto's van de afbraak maakte.
De nacht erop werd uit het gebouw alles gejat wat van waarde was: lood, gietijzer, het meubilair uit de kamers van de conrectoren.
Jongens uit de buurt ontdekten een ideale skateplaats nadat ze in de pergola puin geruimd hadden.
Soms was er een onweersbui tijdens die extreem hete zomer. De slagen en harde windstoten echoden lang na in de kale gangen. Stukken zonwering wapperden in de wind. Maar de ochtend was weer kalm, blauw. Er kwamen geen geluiden meer uit het schoolgebouw. De eerste schaduwen kropen over de wankele blinde muur met reliëf.
Het staal van de skates op de harde plavuizen van de pergola, een geluid dat diepe krassen door je hoofd trok.
'Cas, je komt straks kijken, hè?' De jongen werd er steeds bedrevener in. Casper ging altijd kijken. Soms ging Forsman mee.
Casper keek, applaudisseerde. Waar hij nu stond was de conciërgeloge geweest. Hugo zwaaide.
Casper dacht aan Gabrielle. Morgen zou hij haar bellen om weer af te spreken. De laatste keer was ze erg vrolijk en opgewonden geweest. Ze had 's middags al met vrienden gedronken. Ze had hem gezoend, hem niet los willen laten: 'Oompje, als ik wil kan ik jou zo verleiden.'
'Cas, zag je niet wat er gebeurde?' Hugo, buiten adem, liet zijn bloedende handen zien, opengehaald aan de trapleuning. Casper had zitten dromen.
Casper vond tussen het puin de verbanddoos uit het conciërgehok, desinfecteerde de schaafwonden.
Hugo was zonder onvoldoendes overgegaan naar 5-vwo. Voor kleding kreeg hij iets meer gevoel, droeg in plaats van te warme, te bleke truien een donker T-shirt, en een spijkerbroek met brede riem. Dat was Caspers invloed.