***

De vrouw was gekleed in een onberispelijk grijsgestreept donker mannenkostuum. Daaronder een witte piqué blouse die alle vormen verhulde. Casper was niet ongevoelig voor deze dubbelheid. Zij stond naast hem, had haar beide armen om zijn nek geslagen, kuste zijn hals, meende dat alles was toegestaan. Zij be- loofde gouden bergen als hij meeging en haar stem was als zachte boter. De vrouw rook sterk naar parfum. Hij snakte naar adem, draaide zijn hoofd opzij, maar kon er zich niet aan onttrekken. Ze wreef over zijn rug, teder bedoeld, maar haar gebaren waren hoekig. Ze vond hem afwezig vanavond, zo opvallend stil.

Casper draaide zich iets naar haar toe.

Hij was toch nooit luidruchtig. Maar ze hield vol dat ze hem vanavond opvallend stil vond.

'Dat komt door de kou.' Zijn stem klonk heel ernstig. Het was al dagen ijzig koud. De maan stond hoog aan een heldere hemel. Onder de dansvloer een traag défilé van zilveren golven.

'Dus je gaat niet mee?'

Hij schudde zijn hoofd. Zij vroeg Bob een pen en schreef haar adres op een bierviltje, stopte dat in de zak van zijn jasje. Hij kon de hele nacht bij haar terecht, maar ze moest nu weg. Ze zou thuis op hem wachten. Hij beloofde te komen, wist dat hij niet zou gaan. Maar hij haalde het bierviltje uit zijn zak en bekeek het. Hij knikte, kende de straat. Bob hielp haar in een lange witte bontmantel. Ze kwam Casper een laatste zoen brengen. Ja, ze vond hem echt afstandelijk, vanavond. Ze zwaaide bij de deur, maar hij had alle aandacht voor haar verloren. Bob zei: 'Ze zwaait.'

Flauwtjes stak hij een hand op.

Met deze kou was het stil. Tegen één uur deed Bob de oliepitjes op de tafels en de wandlampen uit. Alleen het licht boven de bar brandde nog. Bob bood hem een drankje van de zaak aan en ze klonken. Bob zei dat hij Casper mocht. Hij kwam naast hem aan de bar zitten.

Bob onthulde Casper dat dit waarschijnlijk zijn laatste jaar in de Rijnbar was. Het was altijd vijf uur voor hij thuis was. Zijn vrouw kon er niet meer tegen en hij had problemen met zijn nieren, een aandoening die onder horecapersoneel veel voorkwam. Je had nooit gelegenheid om tijdig naar de wc te gaan.Casper schrok. Hij had gedacht dat Bob altijd achter deze bar zou staan, dat hij hem, ook na eventuele lange afwezigheid, op deze vaste aanlegplaats altijd terug zou vinden. Zoals hij ook had gedacht dat Ymke altijd bij zijn broer zou blijven. Ze zwegen. Het maanlicht stroomde binnen en de ruimte om hen heen was een grote witte vijver. Bob geloofde dat als de koudegolf nog een week aanhield zelfs de rivier dicht zou vriezen.

In het begin van deze week was er eerst onafgebroken sneeuw gevallen. Daarna was het gaan vriezen. Tegen de ochtend werd meer dan twintig graden vorst verwacht. Zijn broer waakte vannacht bij de ketels. Was vader niet ziek geweest, dan zouden die twee elkaar afgelost hebben.

Bob vroeg hoe het met zijn vader ging.

'Hij heeft reuma. Maar de dokters denken dat er meer achter zit.'

Zijn vader was de vorige week in het gemeenteziekenhuis opgenomen. Casper zei dat zijn vader wel altijd had gerookt, maar niet inhaleerde. Niet bewust tenminste. Als hij planten ingroef of verpotte, had hij beide handen nodig. Hij hield dan zijn sigaret in de mond en ademde de rook toch in. De barkeeper onthulde dat hij zelf als kind zijn vader verloren had en hem nog steeds miste. Casper keek vol mededogen naar dat vierkante gezicht, waarin die scheve, platgeslagen neus. Zag zichzelf daarna in de spiegel van de bar. Een roofvogel, een eenzame, een beetje zieke roofvogel. Hij voelde zich, ondanks Bobs aanwezigheid, buitengewoon alleen, begreep niet waarom hij niet thuis was gebleven. Bij twintig graden vorst kon de situatie kritiek worden. De beide ketels konden dat niet bolwerken. Er hoefde maar ergens een buis te springen en je zag op de thermometer in de werkplaats de temperatuur naar beneden gaan. Eerst was het nog behaaglijk warm, en ineens voelde je kilte. Het kon zijn dat de ketels bijgevuld moesten worden, dat in de vuurgloed te veel aaneengeklonterde sintels zaten. Toen hij nog heel jong was, had Casper geloofd dat ongelovigen voor altijd in die vuurgloed moesten branden, zonder ooit te verteren. Zijn vader had daar als detail aan toegevoegd dat die zielen snakten naar een druppel water. Maar die werd hun onthouden. Lucas geloofde nog min of meer in die brandende hel, en geloofde ook, omdat hij goed was voor zijn ouders, dat hij daarin niet terecht zou komen. Bleken de stookketels goed gevuld, en bleef de temperatuur dalen dan was er een lek. Werd het lek niet snel gevonden en gedicht, dan bevroren alle planten en was er voor jaren geen inkomen.

Bob ging afsluiten, belde voor Casper een taxi. Casper verfrommelde het bierviltje met het adres van de vrouw. De zwarte bontkraag omhoog, het hoofd tussen zijn schouders, liep hij de kade op, naar de taxi. De rivier was van een gruwelijke pracht, verzadigd van maanlicht. De aangemeerde boten, de glinsterende zandhopen, waren tot in detail zichtbaar. De taxi reed behoedzaam tussen hoge wallen bevroren sneeuw. Hij dacht aan de vrouw die op hem wachtte. Zij hoefde niet bij een verwarmingsketel te waken om haar toekomst veilig te stellen. Waarom stond hij zijn broer niet bij? Lucas had natuurlijk verwacht dat hij zijn diensten zou aanbieden. Ze hadden om beurten kunnen waken.

Nog steeds de kade. Het gebied, egaal wit, leek uitgestrekter en kwam hem als bijna onbekend voor. De taxichauffeur zei dat op het IJsselmeer al schepen in het ijs vast waren komen te zitten. Casper stak met trillende vingers snel een sigaret op. Hij maande de chauffeur tot haast. De taxi verliet de kade, kwam op een van de singels, toen op de straatweg, reed op het verlichte middengedeelte, zo snel mogelijk. Voor de ingang van de kwekerij, aan de Schonenbergsingel, zette hij hem af.

Het hek van fijn latwerk stond open. Het pad, bolstaand door de aanhoudende vorst, was bestrooid met as en fijngestampte sintels. Door de hagen aan weerszijden trok een kille vrieswind. Losse sneeuw woei in zijn gezicht. De hagen om hem heen maakten eindeloos kleine, ritselende geluiden. Dan, achter een hoge, fluitende hoek van een garage of berging luwde de wind. De villabewoners sliepen. Hun ramen waren donker. Caspers adem bevroor.

Hij stond stil, zag op tegen deze thuiskomst. Rechts van hem, vlak voor de scherpe bocht die het pad maakte, en die een panoramisch uitzicht over de hele tuin met opstal en woonhuis bood, passeerde hij een vlak veldje dat langzaam overging in een hellend met coniferen begroeid stuk. Ren windvlaag. Fijne, ijzige sneeuw gleed met groot tumult naar beneden. Getik dat nu werd overstemd door een dreigender, onheilspellender, luider getinkel: uitzettend glas, waarvan de echo's werden weerkaatst door de hoge oranjeriemuur, de kaswanden. Het leek of kwaadwillenden, vanaf grote hoogte, kiezels op de ramen smeten.

Hij sloeg links de hoek om. Hoog tegen de hemel, het woonhuis. Alle ramen verlicht. Ook die van de ouderlijke slaapkamer. Moeder was dus op. Licht brandde ook in de werkplaats, waar zijn broer zich opnieuw voor een nacht had geïnstalleerd. Casper had gezien hoe hij daar in de loop van de middag, na het bezoek aan vader in het ziekenhuis, op de inpaktafel zijn studieboeken had neergelegd, rollen inpakpapier opzij had geschoven om meer plaats te maken. Nog minder dan voorheen, leek het, mocht geen moment verloren gaan. Na de abrupte verdwijning van zijn vriendin was zijn geldingsdrang, zijn enorme appétit om iets te bereiken, alleen maar toegenomen. Zijn broer bezat een bewonderenswaardig vertrouwen. Hij had een doel voor ogen. Het vage schijnsel van het licht in de werkplaats - een vervuilde tl-buis - drong tot halverwege de kas met varens door. Daar moest het, juist met die kou buiten, vooral 's nachts, onvergetelijk kalm en vredig zijn. In die diepe stilte zou alleen maar het geheimzinnige gemompel van de verwarmingsbuizen te horen zijn, en soms, doffer, een pak sneeuw, dat door het warme glas langzaam van de nok begon te schuiven en te glijden om met een zachte plof op de bevroren grond te vallen.Wat waren die aardedonkere schaduwen? En die zwarte littekens in dat diep ondergesneeuwde gebied? Die overal bewegende lichten? Secondenlang overwoog hij te vluchten. Hij herkende de gestalte van zijn moeder die met een zaklantaarn bijscheen, toen zijn broer, die met een pikhouweel de harde bovenlaag verbrijzelde, in paniek, en met een schop de harde plakken grond wegdroeg. En Budel, de smid, zag hij, die wel zou mopperen dat het hele verwarmingssysteem rot was. Toch stond hij bij nacht en ontij altijd klaar, al wist hij dat hij nooit contant betaald zou worden, om lekken te dichten, waaruit fonteintjes heet water spoten.

Daarboven klonk het sinistere, harde tikken van het uitzettende glas, weergalmend. Diepe, vochtige kuilen, in de sneeuw. Als pasgedolven graven. Een smerige geur van verrotting, van natte roest steeg omhoog. De smid laste, wikkelde windsels, repareerde zo goed mogelijk.

Eén dooiplek behoefde geen onheil te betekenen. Sneeuw woei op, tot over de kasranden. Dat ene lek was meestal snel gevonden en gedicht. De temperatuur in de kassen liep dan weer snel op, bleef een flink deel van de nacht mooi stabiel. De thermometer wees onveranderd twintig graden Celsius aan. Om het kwartier controleerde Lucas. In alle kassen, ook die op het noorden lagen, heerste de vereiste warmte. De ketels snorden, hadden brandstof voor de eeuwigheid. Wat had de cokes mooi liggen gloeien!

Moeder had verse koffie gezet. Ze hadden in de keuken aan tafel gezeten. Ook aan Casper gedacht, de afwezige. Dat was rond drie uur geweest. Lucas, niet helemaal gerust, was naar de kwekerij gelopen. Een dooiplek, tussen bassin en werkplaats. Op het hoogste punt, waar de leidingen uit de kassen komen, dicht aan de oppervlakte liggen, elkaar kruisen in de wonderlijkste bochten. Een dooiplek. En daar nog één! In paniek naar huis. De grond losgemaakt. Tientallen gaatjes waaruit water sijpelde. Poreuze buizen. Moeder lichtte bij. Ze werkten als razenden. Hun ogen prikten van de kou, van de harde glans van de bevroren sneeuw. In de kassen was de temperatuur al tot onder nul gedaald. De tere voorkiemen van de varens, die net waren opgekomen, zouden zeker al zijn afgestorven. Lucas groef. Budel snoerde windsels vast. Maar verderop verscheen alweer water.

Het leken de 'bedriegertjes' in Rozendaal wel. De grond bij de broeibakken rond het paleisje was ook al nat. Daarin stonden de geraniumstekken. Die moesten in het voorjaar volwassen planten worden. De situatie was hopeloos. Hier viel niet meer tegen op te boksen.

Daar stond je dan! Wie tot het uiterste gestreden hadden, keerden, dodelijk vermoeid, terug naar huis, schraapten de sneeuw vermengd met zwarte aarde aan een treef van hun schoenen. Jij liep, op een afstandje, achter dat groepje van drie aan. Niemand die het woord tot je richtte. Je werd genegeerd.

Moeder schonk koffie. Ook voor jou, maar zonder je aan te kijken, met een verbeten trek om haar mondhoeken, en terwijl van de zenuwen haar lippen onophoudelijk over elkaar gleden.

Het was misschien zes uur en buiten ging de ijskoude nacht heel langzaam over in een droevige morgen.

'Dat het zo ver moest komen.' Die woorden van zijn moeder konden zowel op hem als op de tuin slaan. En na een tijdje: 'Vader moet hier buiten gelaten worden. Als hij morgen vraagt hoe het met de kou is gegaan de afgelopen nacht - als hij er al naar vraagt; hij is te ziek, en heeft al afstand genomen - dan moesten ze maar zeggen dat de ketels het prachtig gehouden hadden...'

Jou negeerde ze, en jij durfde je kop koffie niet aan te raken. Jij hoorde er niet meer bij. En buiten was de nu dode, vernietigde kwekerij, verijsd, met meterslange ijspegels aan de water- goten die langszij liepen om de regen op te vangen, op andere momenten in het jaar. Je verliet de keuken, in die lange, zwarte bontjas van je, een cadeautje van een vriendin - een kledingstuk dat zo detoneerde in de keuken, zo ongepast - en niemand was er die zei: Blijf. Niemand hield je tegen. Toch. Lucas kwam je achterop, hield je staande, keek je vol ontzetting aan en schudde zijn hoofd: 'Niet ons, maar jezelf doe je hiermee kwaad, Casper.

Engelen van het duister
titlepage.xhtml
content002.xhtml
content003.xhtml
content004.xhtml
content005.xhtml
content006.xhtml
content007.xhtml
content008.xhtml
content009.xhtml
content010.xhtml
content011.xhtml
content012.xhtml
content013.xhtml
content014.xhtml
content015.xhtml
content016.xhtml
content017.xhtml
content018.xhtml
content019.xhtml
content020.xhtml
content021.xhtml
content022.xhtml
content023.xhtml
content024.xhtml
content025.xhtml
content026.xhtml
content027.xhtml
content028.xhtml
content029.xhtml
content030.xhtml
content031.xhtml
content032.xhtml
content033.xhtml
content034.xhtml
content035.xhtml
content036.xhtml
content037.xhtml
content038.xhtml
content039.xhtml
content040.xhtml
content041.xhtml
content042.xhtml
content043.xhtml
content044.xhtml
content045.xhtml
content046.xhtml
content047.xhtml
content048.xhtml
content049.xhtml
content050.xhtml
content051.xhtml
content052.xhtml
content053.xhtml
content054.xhtml
content055.xhtml
content056.xhtml
content057.xhtml
content058.xhtml
content059.xhtml
content060.xhtml
content061.xhtml
content062.xhtml
content063.xhtml
content064.xhtml
content065.xhtml
content066.xhtml
content067.xhtml
content068.xhtml
content069.xhtml
content070.xhtml
content071.xhtml
content072.xhtml
content073.xhtml
content074.xhtml
content075.xhtml
content076.xhtml
content077.xhtml
content078.xhtml
content079.xhtml
content080.xhtml
content081.xhtml
content082.xhtml
content083.xhtml
content084.xhtml
content085.xhtml
content086.xhtml
content087.xhtml
content088.xhtml
content089.xhtml
content090.xhtml
content091.xhtml
content092.xhtml
content093.xhtml
content094.xhtml
content095.xhtml
content096.xhtml
content097.xhtml
content098.xhtml
content099.xhtml