***
Harry Egberts had gedroomd dat zijn school door het water was verzwolgen. Van de top van de Paasberg was een kolkende massa water naar beneden gestroomd die zand en zwerfstenen meesleurde. Het was helaas maar een droom. Het had vannacht wel flink geregend en gestormd. Maar van de Paasberg was slechts een stroompje water met wat kiezelstenen naar beneden gekomen.
Het regende nog steeds en de wind leek weer in kracht toe te nemen. Die zaterdagmorgen waren Harry en Casper op weg naar de renbaan van het Haagse Duindigt. De baan zou gevaarlijk zijn, maar het kwam zelden voor dat een hondenrace werd afgezegd.
Harry kwam weer op de school terug, zei dat hij zich, zijn leven overziend, eigenlijk nooit echt op een school had thuisge- voeld. Als kleine jongen op de lagere school had hij al het gevoel gehad dat hij bij binnenkomst iets van zichzelf moest inleveren wat hij pas bij de laatste bel, bij het verlaten van het gebouw, weer terugkreeg.
De hond, op de achterbank van de oude Landrover, kwam overeind. Volgens Harry begreep het dier dat ze de renbaan naderden. Toch reden ze nog op de snelweg en kon je met dit weer geen hand voor ogen zien. De vrachtwagen die naast hen opdook, gooide een golf water op die over de hele weg heen spatte. Harry foeterde, stak zijn middelvinger op. Caspers vriend geloofde dat een hond signalen ontving die de mens ten enenmale ontgingen. Het was wel eens gebeurd, alweer een tijdje terug, dat hij, Harry, onverwacht bezoek kreeg. Een uur daarvoor had de hond al vol spanning en onrust heen en weer gelopen. En als ze jankten, dan kon je er zeker van zijn dat er een ongeluk stond te gebeuren of dat er iemand doodging. Je hoefde zo'n beest ook maar in de ogen te kijken... Tja, wonderbaarlijk was dat. Casper werd niet moe naar zijn vriend te luisteren. Dit tochtje mocht nog uren duren. Harry stak zijn hand naar achteren om Farao te strelen.
Ze verlieten de snelweg. Harry, onverwacht: 'Dat schoonzusje van jou... die mooie meid... die heeft dus nu een kind...' Hij keek Casper niet aan, maar floot tussen zijn tanden. Hij raakte de arm van zijn vriend even aan. Casper hoopte dat het nog lang zou duren voor Harry naar Zuid-Frankrijk zou vertrekken.
De toeloop voor deze race om de Gouden Korf was groot. De wedstrijd zou die ochtend om elf uur beginnen. Aan weerszijden van een breed toegangspad stonden caravans en busjes met afbeeldingen van windhonden in allerlei houdingen. Vooral buitenlandse deelnemers kwamen dagen van tevoren om hun dieren aan baan en omgeving te laten wennen. Harry groette links en rechts. Hij was hier een gerespecteerd man. Het werd nu zo donker dat de lampen langs de baan aangingen. Casper voelde dezelfde opwinding als vroeger, wanneer in het overdekte sportfondsenbad de lichten aangingen en iedereen begon te juichen. Harry merkte op dat het bijna een nachtrace ging worden. Casper moest ook eens een echte nachtrace meemaken. Die waren sinds kort naar Engels voorbeeld ingesteld en trokken massa's publiek.
Farao trok aan zijn riem. Harry zei dat de hond nerveus was. Het dier voelde ook dat het moeilijk ging worden. Ze liepen naar de overdekte tribune toe. Daaronder was de kantine. Net voor ze naar binnen gingen, maakte de wedstrijdcommissaris bekend dat de wedstrijd een uur was uitgesteld wegens dreigend onweer.
Vanaf de tribune voerde een loopbrug naar de overkant van de ovale baan. Mannen in gele oliejassen stampten daar op de grond om de stevigheid te testen.
Een man met een platte rode pet passeerde met zijn hond, een grey. Hij schudde Harry de hand en liep door. Harry legde uit dat de grey niet met de wedstrijd van vandaag mocht meedoen. Zijn hond 'stoorde', dat wil zeggen, hij hield zijn eigen traject niet. Al rent hij nog zo goed, een storende hond wordt altijd uit de baan genomen. Voorlopig was hij van deelname uitgesloten. Toch bleef hij komen. Wat moest zo'n man anders de hele zaterdag doen? Het rennen was zijn lust en zijn leven.
In de kantine veegde een vrouw de beslagen ruiten schoon. Harry zoende haar en stelde Teuna Wijkstra aan Casper voor. Hij schatte haar een jaar of veertig; piekig blond haar, een korte neus en onder aan dat gezicht donkere plooien.
Harry knipoogde naar haar.
'Waar is Hero?' vroeg hij.
Ze wees naar een tafel achterin. Harry stak zijn hand op naar een man in een ribfluwelen jasje. Naast hem een witte hond. In zijn hand een roze vel papier: de lijst met de deelnemende honden.
Na de mededeling van de wedstrijdcommissaris was de kantine volgelopen. Voor Harry en Casper in zijn kielzog werd vrij baan gemaakt tot aan de bar. Harry bestelde twee koffie, wendde zich tot zijn vriend, grinnikte dat Teuna haar jeugdigheid ook allang kwijt was, maar hij mocht haar graag. Volgens hem was zij een vrouw die zich ongewild aan je blik opdrong. Caspers ogen gleden over haar rug. Ze was nog steeds bezig met de beslagen ramen. Harry vertelde dat de toeloop zo groot was omdat het een van de laatste grote internationale najaarsraces betrof. Om hen heen het luidruchtige gepraat en het korte blaffen van natte, nerveuze honden. Het was benauwd.
De vrouw had de ramen klaar, plaatste lege asbakken en kwam bij hen staan. Ze hield haar handen bij de ventilator op de hoek van de bar en lachte naar Casper. Hij voelde zich thuis, vergat zijn schoonzusje, dacht niet aan zijn broer. Harry stak een duim omhoog naar het verlichte scorebord boven de baan. Daarop verschenen de namen van de vijf honden die aan de eerste serie deelnamen. Er werd altijd met vijf tegelijk gelopen. Casper zag nu dat de vrouw groen-witte sokken droeg: de clubkleuren. Buiten wapperde de vlag van de renclub, met horizontale strepen in dezelfde kleuren. De meeste clubleden droegen een stropdas of schoenen in die tinten. Harry niet. Hij zei dat hij slechts parklid was. Maar met een renlicentie.
Harry, de lijst voor zich, een voet op de reling van de bar, zette een kruis in een vierkant hokje, bovenaan. Hij legde Casper het gokken uit. De vrouw zag dat de veter van Harry's schoen loszat. Ze liet zich van de barkruk glijden en hurkte om zijn veter vast te maken. Intussen maakte Harry notities en ging hij door met uitleggen.
'Dank je, Teuna.' Hij knipoogde naar haar. Een van de honden begon te janken. Buiten liepen de baancommissarissen in hun lange gele oliejassen over de baan. De lampen schommelden aan
doorbuigende kabels. Ze gaven zachtgeel licht.
Farao keek omhoog naar zijn baas. Harry aaide hem een paar keer, liet zijn hand op de kop van het dier rusten. Casper streelde zijn hals, dacht dat er geen ander ras was met zulke melancholieke ogen. Harry zei dat hij had besloten niet mee te doen met de wedstrijd. De baan was doornat. Te gevaarlijk. Een bekende van Harry kwam langs, in gezelschap van een whippet. De man ging verderop aan de bar zitten. Harry vertelde Casper dat die whippet uit een beroemd nest kwam. Een jaar na zijn geboorte bleek hij echter een 'doorgroeiertje'. Volgens de internationale renvoorsch riften mag de schofthoogte van een reu niet hoger zijn dan vijftig centimeter. Deze was na een jaar al eenenvijftig centimeter. Het dier zal voor zijn leven een hond blijven die voor spek en bonen meedoet, buiten mededinging, een hors-la- loi, hoe hard hij ook rent. Die last van zijn kleine hypertrofie zal hij altijd met zich meetorsen.
Harry trok Teuna naar zich toe.
'Niet huilen, meid.'
'Als ik dat hondje zie...' snikte ze. 'Ik kan er niets aan doen, ik wil het zelf niet.'
Om hen heen werd geld ingezet. Borden met de namen van de favorieten werden verlicht, mét de ingezette en de te winnen bedragen. Ze varieerden van honderd tot drieduizend gulden. Harry bestelde drie glazen bier, met een broodje kroket. Teuna droogde haar ogen. Ze zei dat ze zichzelf weer in de hand had. Harry meende dat bij deze weersomstandigheden het lot de uitslag zou bepalen en niet de conditie van de honden. Hero Wijkstra kwam bij hen staan, met zijn hond. Een lange, wat slungelige man, met gebogen hoofd en te kort geknipt haar, wat zijn blik nog onthutster maakte. Ze luisterden naar de storm die tekeerging in de tribune. Aan de rand van de piste, ter hoogte van de witte eindstreep, overlegde de wedstrijdleiding in een glazen cabine op vier palen. Even later riep de omroeper de eerste serie aan de start. Hero en Teuna deden hun hond het rode rugdek met nummer 1 op. Hun Powerplay was favoriet in de serie. Ze muilkorfden het dier, spraken het bemoedigend toe. Ze liepen langs de vitrine met bekers en foto's van winnaars op een erepodium. Wind wervelde over de baan. Casper was benieuwd. Hij had nog nooit een hondenrace - poor man's race, zoals Harry het noemde - gezien. De gemuilkorfde honden blaften ongeduldig in de starthokken. De eigenaars stonden aan het eind van de baan, bij de opvang. Casper onderscheidde in de verte Teuna Wijkstra, in haar wijdvallende broekpak en haar echtgenoot, met zijn magere, goedmoedige gezicht en de grote trieste snor, en de ogen die de wereld een aanhoudend verwijt leken te maken. De wervelende storm en regen stonden dwars over de baan. De omroeper maakte bekend dat de wedstrijden werden afgelast gezien de weersverwachting voor de rest van de dag.
Casper en Harry zagen het echtpaar Wijkstra met hun hond terugkomen. Casper had van zijn vriend gehoord dat ze beiden op het Jan Luyken werkzaam waren geweest, hij als amanuensis en zij als hoofd schoonmaak. Ze waren op latere leeftijd getrouwd, hadden twee kinderen gekregen die beiden heel jong waren overleden aan dezelfde soort stofwisselingsziekte. Nadat hun eerste kind was gestorven, durfden ze geen tweede te nemen. Na uitgebreide onderzoeken in het Nijmeegse academische ziekenhuis kwam een professor tot de slotsom dat ze gerust konden zijn. De kans dat het weer misging, was één op de zoveel miljard. Het ging weer mis. Het tweede kind werd bovendien met een beschadiging aan het hoofd geboren. Hero was sindsdien psychisch sterk labiel en kon zijn werk niet meer doen. Zij had het nog enige jaren volgehouden. Nu waren ze dag en nacht op de renbaan te vinden, draaiden bardiensten.
Bij de deur hield Hero de hond vast, zij gespte het rode rugdek af. Het dier schudde zich uit. Harry wenkte hen, vroeg wat ze wilden drinken. De hond draaide schielijk zijn kop, beet in zijn eigen rug.Harry dacht hij misschien een teek had. Ze vonden een teek in zijn staart en nog een in zijn rechterliesplooi. De ondieren wer- den met jenever verdoofd. Teuna trok ze er met een pincet uit; ze deed dat handig. Ze legde die walgelijke beesten, volgezogen met bloed, met hun ontelbare wriemelende pootjes, op een bierviltje. Uit de harige lies van de hond schoot zijn rode penis te voorschijn. De hond keek achterom, bijna verbaasd, likte zijn stijve lid, gaapte diep, keek de mensen om zich heen aan.
'Normaal toch!' zei Teuna Wijkstra, met een schuine blik naar de hond. Ze bukte zich, kreeg een ferme lik over haar wang. Haar man stond met de rug naar haar toe. Daarna liep ze met het bierviltje naar buiten, waar ze beide teken vertrapte en het pincet in de regen afspoelde.
Ze kwam terug, stootte haar man nogal hard in zijn rug.
'Hé, stomkop, kun je me niet aankijken?'
Het was haar gewoonte hem zo te noemen. In een zachtere stemming werd het m'n stommie, m'n kleintje, m'n jongetje, of iets dergelijks.