***
'De jongen kwam graag bij jou, Cas. Bij jou kwam hij tot rust.'
In de straat, de warmte. Overal stonden de ramen van de huizen wijdopen. Bij de buren bleven ze potdicht. Een vogel zong op de nok van de kippenschuur. Over de hoge spoordijk met het enkel spoor naar Amersfoort, zichtbaar via smalle doorkijkjes, passeerde een trein zonder reizigers. Overdag waren de treinen bijna altijd leeg. De vogel kwetterde zo luid dat het onbetamelijk leek. De hemel boven de spoordijk was van een afzichtelijk schel blauw.
Onder het raam, net niet zichtbaar, de resten van de hortensia's.
In de gang viel het stadsblad op de deurmat. Niemand reageerde. Casper vroeg of Wilma nog eens wilde inschenken. Ze stond op om naar de keuken te gaan. De buurvrouw droeg een witte bloes en een groene plissérok, kleren die ze alleen op zondag droeg. De lijstjes raakte ze niet meer aan. Ze kwam terug, schonk in en presenteerde er een koekje bij. Ze nam een klein hapje tussen haar dunne lippen, maar ze kon geen hap door haar keel krijgen, holde naar de keuken om het in de gootsteen uit te spugen.
'Hij had bloed aan zijn duim,' zei ze dof. Hij had zijn duim bezeerd aan het puin of aan een leeg blikje. 'Wanneer komt hij terug, Cas?'
Misschien morgen. Casper wist het ook niet. Het lichaam was voor obductie naar een gerechtelijk laboratorium gebracht. De politie zou berichten als het lichaam was vrijgegeven. 'Daar bij het tuinhek keek hij nog om, stak hij zijn hand op...' Haar stem haperde, zo beefde ze. Ze zweeg lange tijd, staarde door het raam. 'Mijn jongen.' Voor het eerst hoorde hij haar zo over haar zoon praten.
Casper liep naar de gang en keek in de krant. Op de binnenpagina stond een interview met een van de jongens met wie Hugo de afgelopen weken was opgetrokken. Drie mannen waren de pergola binnengekomen. Ze hadden een kleine trap bij zich gehad. Twee van hen waren op het platte dak geklommen. Een was er in de pergola gebleven. Ze gooiden stukken zink en lood naar beneden, dat de ander op een stapel legde. De jongens hadden toegekeken. Hugo had er iets van gezegd.
De man in de pergola: 'Hé lange lat, waar bemoei je je mee. Rot op hier! Is die school soms van jou?'
'Toevallig wel,' had Hugo gezegd. 'Dit is mijn school en jullie hebben hier niets te zoeken.'
De man had hem bij zijn hals gegrepen en naar zijn maten op het dak geroepen: 'Wat doe ik met hem?' Ze hadden hem niet gehoord, ze waren te druk bezig met het losrukken van het kostbare lood en zink. Hugo was helemaal rood geworden, kon bijna geen adem meer halen.
'Mag ik alsjeblieft weggaan?' had hij met een hoog stemmetje gevraagd. De man had hem nog steeds vastgehouden, leek na te denken. 'Mag ik nu weggaan, meneer?' Hugo's stem was bijna niet te horen geweest. De man had hem toen met een zet losgelaten en hem tegelijk nog een harde stomp in zijn maag gegeven. De beide vriendjes waren de school uit gevlucht, hadden nog gezien dat Hugo voorover was gevallen.
Casper vertelde Henk en Wilma Forsman dat zijn moeder na vaders dood een klein stukje van haar land had afgestaan aan een kennis die voor zichzelf wat groente wilde telen. Hij had vader een sympathieke man gevonden, zei hij. Moeder gaf toestemming. Algauw breidde hij zijn landje uit, begon de broeibakken en kassen in te pikken. Moeder had het een paar weken aangezien, wilde geen ruzie. Op een dag zei ze toch dat die man van haar land moest verdwijnen. Vandaag of morgen zou er een koper voor de hele tuin komen en hoe kreeg ze hem dan weg? Ze kreeg een grote bek. Daar zou ze weinig plezier van hebben, dreigde hij. Toen moeder niet thuis was, had hij grote stukken land met benzine overgoten.
Forsman keek hem geïnteresseerd aan: 'Gas, jij was gek op je moeder, hè?'
De bel ging. De hervormde predikant kwam twee keer per dag even langs. Hij gebruikte weinig grote woorden, ging hun na een kop thee voor in stil gebed. Alleen Wilma vouwde haar handen. De predikant schudde met zijn hoofd zoals vader dat vroeger deed en zuchtte. Hij bleef nog even napraten, noemde op de valreep toch nog die verre, onbegrijpelijke God die in Jezus Christus nabij wilde zijn.
Casper stelde in overleg met de buren de overlijdensadvertentie op: Door God teruggehaald naar een plaats waar hij niet door mensenhand kan worden geschonden.
'Zeg Cas, dus die man goot de benzine over het land van je moeder?' Horsman kon er niet over uit.