***
De dagen waren warm, de lucht transparant, de avonden lang en zacht. Wilma was onrustig, vloog van de ene bezigheid naar de andere. Ze bezat een zekere efficiëntie, kon veel tegelijk, joeg haar man op. Hij werkte zoveel mogelijk tegen, liep haar voor de voeten. Geschreeuw, geruzie.
Ten slotte was het daar ook stil geworden. In de straat hing een zachte, roerloze stilte. In een verre achtertuin was het geklik van een sproeier te horen. Casper, met de zinken gieter die nog van zijn vader was geweest, goot water bij een buddleia die slap hing. Toen hij de gieter weer vol liet lopen bij de buitenkraan, zag hij zijn buurman het huis uit komen, in zijn zondagse pak, zonder overhemd, het jasje over zijn magere onbehaarde borst. In zijn hand had hij een plant, een vlijtig liesje uit de kamer. Hij hield het voor zich, zodat zijn vrouw, die zich weer aan de tiktafel had geïnstalleerd het niet kon zien, en liep naar het hek aan straatzijde.
Ze had hem in de gaten, kwam overeind, bleef eerst nog bij de tafel staan.
'Waar gaat meneer heen?'
'De buurman is morgen jarig. Ik ga hem een plantje brengen.'
Hij liep door. Ze had gezien dat hij geen overhemd droeg, kwam hem achterna. Hij liet zich zonder verzet de plant afhandig maken.
'Ja, daar heeft de buurman veel aan, een plant die al jaren voor de ramen staat.' Ze troonde hem mee naar binnen. Ze was er waarschijnlijk in geslaagd hem een pilletje te laten slikken. Hij had zich niet meer laten zien.
Halverwege de avond was het gaan regenen. Zo'n volle, hardnekkige regen die tot de vroege ochtend zou duren. Zij had alle ramen en deuren opengegooid, omdat het binnen om te stikken was.
Een nieuwe dag. Casper werd wakker, hoorde buiten een schraperig geluid dat hij niet thuis kon brengen. Metaal op steen. Toen hij uit het raam keek, viel hem direct op dat alle hortensia-bloemen bij de buren verdwenen waren. Forsman was bezig een teil gevuld met aarde over zijn eigen pad naar het hek aan de straat te slepen. In de aarde had hij schots en scheef bloeiende takken van de hortensia gestoken. Zoals heel kleine kinderen met afgerukte bloemtakken hun tuintje beplanten. Toen Casper buiten kwam, was de buurman al bezig om de teil met bloemen Caspers pad op te trekken.
'Voor buurman,' zei hij. 'Allemaal voor Cas, omdat hij vandaag jarig is.'
Casper zou over een week jarig zijn. Die hortensia's waren Wilma's trots, ze had er gisteren nog emmers water bij gegooid. Hortensia's zo oud als het huis, van voor de oorlog. Haar trots! Ze legde er stukken oud ijzer bij of begoot de grond met restjes bessensap om een zuiverder blauw te krijgen. Hij had ze geruïneerd; het zou jaren duren voor de planten deze ingreep te boven waren.
Henk Forsman trok Casper aan zijn mouw. Hij moest meekomen. Casper zag in zijn eigen voortuin de roestige emmers uit het kippenhok waarin hij normaal het voer bewaarde, of oude spijkers die hij uit planken geslagen had.
'Ook voor buurman...' Toen een aarzeling. Hij ademde moeizaam. Casper vroeg zich af hoe het verder met die twee moest, stelde zich voor hoe Forsman vanochtend vroeg met gebaren vol donkere, lang bedwongen razernij de takken had afgerukt. De bloemschermen had hij niet ontzien, waren half gestript, geplet. Forsman hield zijn hoofd gebogen, een hand lag op Caspers arm.
'Ze zoeken het maar uit, Cas!' mompelde hij zacht.