***
School- en gemeentebestuur kregen lucht van de zwerfkei-actie voor de omgekomen Hugo Forsman. Beide wilden graag een flink aandeel in de kosten betalen. Rector en burgemeester zouden ook graag het woord willen voeren en zo blijk willen geven van de steun die zij aan dit initiatief gaven. Die twee instituties namen de leiding van de actie over. Op de dag van de onthulling zou een stille tocht vanaf de nieuwe school, aan de rand van de stad, georganiseerd worden. Het was de bedoeling dat die tocht net zo massaal en indrukwekkend zou zijn als in andere steden van ons land waar iemand door zinloos geweld was omgekomen. Na afloop van de tocht zou er in de 'kuil', het lager gelegen plein voor het gemeentehuis, voor ieder chocolademelk en krentenbrood zijn.
Casper zou daar niet bij zijn.
Hij trof Forsman niet in de conversatiezaal. De andere mannen keken hem wezenloos aan en konden niets duidelijk maken. Eén schudde er heftig met zijn hoofd.
Zijn buurman sliep op een kamer van zes. De bedden waren door donkere gordijnen die van plafond tot vloer liepen van elkaar gescheiden. Forsman lag niet op bed. Op zijn nachtkastje stond een portret van Wilma.
Buurman zat onder zijn bed, tegen de plint, met opgetrokken knieën, in de pyjama die Casper een week geleden voor hem gekocht had. Hij bloedde uit een snee boven zijn oog. Forsman zag Casper, probeerde iets te formuleren, maar uit zijn mond kwam slechts onbegrijpelijk gepiep; je zou zeggen dat de woorden uitgleden en als flintertjes schraal geluid naar buiten kwamen. Hij was ook niet geschoren.
Waarom werd zo slecht op hem gepast? Casper ging om uitleg vragen.
Op de kamer van het afdelingshoofd was niemand aanwezig. In de gang, een verpleger. Nee, hij was niet van deze afdeling.
Wat deed hij dan hier? Oké, hij zou iemand waarschuwen. Casper ergerde zich, ergerde zich aan alles. Hij schopte tegen een lambrisering en dacht dat zijn broer op dezelfde wijze zou reageren. Twee loten van eenzelfde stam.
Forsman zat nog steeds op de grond. Zijn hand, zijn gezicht, zijn pyjamajasje zaten onder het bloed. Casper tilde hem op bed. Hij woog bijna niets; Casper droeg een zak veren.
'Dus jouw moeder, Cas...' Een glimlach trok over zijn gezicht. 'Dus... die kerel goot benzine uit over het land van je moeder.'
Nu verscheen een verpleegster. Ze kende Forsman. Ze was vriendelijk, waste, ontsmette de wond. Gisteren was Forsman voor controle in Rijnstate geweest. De dokter wilde een hartfilmpje maken. Zij en nog een oudere collega waren meegegaan. Forsman was onmogelijk geweest. Toen ze even met de rug naar hem toe stonden heeft hij alle draden losgerukt. Hij zwaaide en mepte om zich heen. Er was geen land met hem te bezeilen.
'Toch heb ik een zwak voor hem,' zei ze. 'Hij is lief. Hij kan er niets aan doen dat hij zo is.'
Casper klopte troostend op haar schouder. Zij zei nog: 'We kunnen hem wel sterkere medicijnen geven, maar dan zou hij de hele dag versuft op bed liggen. Hij is verder nog zo goed.'
Beneden, in de kapel, werd gezongen.
'Mooi hè, Cas? Heel vroeger zong Wilma ook wel eens.'
De verpleegster ging verse koffie halen. Een echte heilige van nog geen twintig. Hij volgde haar met zijn blik. Haar bh en broekje schemerden door haar uniform heen. Nu werd een gezang ingezet dat Forsman en Casper bekend voorkwam. Beiden kwamen uit een goed hervormd nest.
'Ja, ja, Cas...' Hij maakte zijn zin niet af. Waar dacht hij aan? Aan andere, betere tijden? Zijn gezicht verstrakte. Zag hij zijn huis uitpuilend van rook en hitte? Zag hij de vlammen die naar beneden kropen, de buitenmuur die spleet?
'Cas, met die snackbar is het nooit iets geworden en ze droomde nog wel van een hele rits, in het hele land. En zij de baas... Weet je nog dat de vrouw een oude glacéhandschoen droeg? Met de duim drukte ze de spijkers in het zachte hout.'