***
Casper parkeerde zijn auto op het Oranjeplein, tegenover de Marokkaanse bazar en liep het park in. Een junk hield hem staande, pakte hem bij zijn mouw.
'Man, een gulden, ik heb honger.' Zijn gezicht was geruïneerd. Casper haalde wat kleingeld uit zijn zak. De junk keek. 'Man, wat heb ik aan vijf gulden?' Casper gaf hem toen al zijn losse geld.
'Dank je man, als ik jou ooit kan helpen...?' De junk verwijderde zich.
Tegen zessen die middag had Casper met Harry in Topkapi afgesproken. Zijn vriend had zaken af te handelen in Den Haag. Ze zouden samen eten. Harry zou na het eten nog wel even de gewatteerde lucht van de schemerig verlichte gangen willen opsnuiven.
Casper vond een plaats op een bank aan de rand van het basketbalveldje, waar Hugo beentje-over op zijn skates had geoefend. In de verte flitste de zon over de glazen koepel van de voormalige rooms-katholieke lagere school voor meisjes.
Casper had alle tijd. Hij strekte zijn benen, blij even uit Ede weg te zijn. De afgelopen tijd had hij zich beziggehouden met het behoud van het Jan Luyken College. Vooral omdat het Hugo's school was. Het was ook een imponerend gebouw, aan de voet van de Paasberg.
De gemeente wilde een nieuw centrum en had belangstelling voor de grond waarop de school stond. Het gebouw was eigendom van een schoolbestuur. Het zou dat schitterend gelegen gebouw nooit opgeven. Maar de voorzitter van het schoolbestuur, een ingenieur, was een hoge piet bij de gemeente.
Het gebouw werd onderhands verkocht en door de gemeente werd de sloop aangekondigd. De snel opgerichte Vereniging tot Behoud van het Jan Luyken probeerde nog het gebouw te behouden. Casper was ook lid geworden.
Casper had zich vroeger over heel weinig druk gemaakt. En nu zag hij dus dat het weinig uitmaakte of je je ergens over opwond of niet. De Vereniging had nog wel een kort geding tegen de sloop aangespannen.
Nog even en hij zou Harry zien. Harry had geen enkel geloof in bestuurders, politici. Harry geloofde alleen nog in zijn stukje Frankrijk. Het was bijna zeker dat de school gesloopt zou worden. De leerlingen zaten voorlopig in een leegstaande kazerne. Dat gebouw was hem toch door de vingers geglipt. Hij had er zijn best voor gedaan. Hij besefte in dit Haagse park, zijn gezicht in de zon, verloren te hebben, en hij kon niet zeggen dat het hem niets deed.
In de kiosk van Hollands Spoor kocht hij de Haagse Courant en ging terug de wijk in. Via de Fannius Scholtenstraat liep hij recht op het Haagse schoolgebouw toe. De lange, schuine stralen van de zon sneden hoeken van de huizen, toppen van de bomen. Dit deel van de straat was helemaal Marokkaans, met veel kleine reisbureaus ter grootte van een huiskamer. In de 'Poel' onderscheidde hij twee agenten te paard, bijna uitgewist in het schelle licht. Voor' De Zon' stond nu een lichtblauwe Chevrolet.
De steeg kwam uit op de Hoefkade. De ingrijpende verbouwing was voltooid. Het gebouw had nu ook een ingang aan de zijde van de Hoefkade, aangegeven met een rood oplichtend bord 'Passage'. Een terechte naam. Een vrij brede gang liep schuin de school in tot een diepte van zeker tien meter onder straatniveau, liep onder het hele schoolgebouw door, steeg weer vanuit de oorspronkelijke stookkelders, tot ze ten slotte uitkwam bij de oude ingang aan de Poeldijksestraat. Aan zijgangen, oversteekjes, nauwe doorgangen lagen de nieuwe kamers. In dode hoeken stonden automaten met frisdranken. Er waren vertrekken voor massage, en filmcabines.
Het zachte gonzen herinnerde Casper vaag aan het gerucht op vakantiedagen, in de speeltuin van Burgers' Zoo, aan de wespen, in oranje limonade, in hun roes van zoetigheid.
Het was bizar om hier te lopen, nu zonder Harry, zonder Hugo. Wie waren de mannen om hem heen, vroeg hij zich opnieuw af, die zo tergend langzaam liepen om zich te pijnigen, zich op te winden, die in hun gemeenschappelijke obsessie op elkaar leken? Zakenlui, ambtenaren, mensen uit het onderwijs? Niet te definiëren. Wat een komedie!
'Mi amor, kom!'
Het meisje had grote, droefgeestige ogen en leek als vastgeplakt aan het raam. I lij glimlachte, schudde zijn hoofd.
Buiten passeerde hij de urinoirs, de boordevolle container.
In het café was het donker en kil. De 'madre' telde geld. Een neger in een wit kostuum en met veel goud behangen, dronk een whisky. Politie te paard passeerde het café; de hoeven klepperden op de stenen. De schriele bomen rilden. De pooier kwam van de barkruk, begon met zijn glas heen en weer te lopen. Hij sprak met niemand, wilde de anderen doen geloven dat hij een echte man was.
Casper dronk een espresso. Bij de ingang van de school was het druk. Ronselaars in wervingslanden als Colombia en Dominicaanse Republiek spiegelden vrouwen een baan als serveerster voor. Handelaars pikten hun paspoort in zodat ze nergens meer heen konden. De klanten raakten opgewonden bij de gedachte dat deze meisjes in de macht van anderen waren. De enige vrouwen in de wereld voor wie ze geen angst hadden. En als die vrouwen in hun dorp terugkwamen, konden ze wel zeggen dat ze in een restaurant gewerkt hadden. Niemand geloofde hen. Natuurlijk hadden ze in de prostitutie gezeten. Ze werden veracht en waren voor altijd de onwaardigsten onder de mensen.
Casper ging op een barkruk zitten, veinsde de Haagse Courant te lezen. De pooier paradeerde. Zijn broer had hem onlangs nog gezegd dat hij hem veranderd vond. Maar toch niet zo dat hij nu verkikkerd dreigde te raken op een van de meisjes hier? Het kind met die paardenstaart soms? Hij was wel benieuwd of zij zich hem en Hugo nog herinnerde. Kom nou. Een eindeloze stoet kwam dag en nacht langs haar deur.
Hij rekende af, liep naar achteren. Een oude man, zijn hoofd op de bar, sukkelde in slaap, opende lui een oog toen Caspér langskwam. In de uitbouw hingen aan haken vergeten jassen; hij raakte de lege mouwen aan toen hij de deur naar de binnenplaats opende. Die was nu gedeeltelijk overdekt. Dezelfde smerige putlucht als eerder kwam in zijn neus. Tussen bakken afval door die naar vet en koude as stonken, bereikte hij de wc.
Tegen zessen was hij in Topkapi, dacht dat Harry er al zou zijn. Zijn vriend was er nog niet. De Turkse baas bracht hem een espresso en een raki. Casper hield de uitgang van Hollands Spoor in de gaten. Het kon zijn dat Harry eerst de buurt in was gegaan.
Casper staarde naar de trams die af en aan reden. Lag daar nou op de buitenste trambaan een dode kat? Hij riep de baas. Die haalde zijn schouders op. Het zou een dode kat kunnen zijn. Casper liep naar buiten en vond een zwarte sjaal. De baas van
Topkapi stond op de drempel. Casper gebaarde dat er niets aan de hand was.
Waar bleef Harry?
Casper had geen zin om langer te wachten. De Turkse eigenaar zou Harry hier houden.
Casper liet zich opnemen door de massa, raakte in een lichte roes. Niet van het glas raki.
Een korte, hevige bui viel, terwijl de zon bleef schijnen.
Om hem heen klonk het zuigende geluid van rubber zolen die aan de straatstenen plakten.
Schuin voor hem, ter hoogte van een kleine naamloze bar, stond een man van rond de vijftig stil, met bijna wit haar en dunne, curieus geronde lippen, in een witte regenjas. Hij had iets van een gigantische rat. Zijn ogen schoten angstig rond. Daarna liep hij verder, dicht tegen de muur, met zijn schouders en bovenlichaam naar voren, alsof hij iets zwaars trok. Weer bleef de man stilstaan, had geen belangstelling voor de vrouwen die hem riepen.
De regen hield even abrupt op als hij begonnen was. Onder de bomen hing dat speciale licht van na de regen, helderder. De vogels floten harder. Ze maakten een oorverdovend kabaal. Een kleine zwarte auto met geblindeerde ruiten aan de achterkant reed vanaf de Hoefkade de straat in, zette de man in de witte regenjas klem tussen de auto en de vuilniscontainer ter hoogte van de school. Twee mannen sprongen uit de auto, de ene was lang, de andere kwam slechts tot zijn oren. Ze spraken hem niet aan, fouilleerden hem met twee, drie geroutineerde gebaren, duwden hem achter in de auto. De beide overvallers droegen niet de blauwe kleding van de Sanitaire Dienst. Was het politie in burger? Of liet de politie de orde in de wijk aan anderen over? Vond hier een afrekening plaats? Op de hoek van de Hoefkade stond een politieauto. Ze hield zich afzijdig. Een verwarrende scène. Maar alles in deze buurt was tweeslachtig. Even werd de kalme drukte verstoord. Slechts weinigen hadden gezien wat zich afspeelde. Je liep altijd gevaar. Geen dag ging er voorbij of er werd geschoten. De auto verdween de straat uit. Wat gebeurde er nu met de man in de auto?
Harry was niet in Topkapi. Casper was nauwelijks teleurgesteld. Harry vond het moeilijk zich aan een afspraak te houden. Zijn vriend stelde de bevrediging alsmaar uit om zich krachtiger te prikkelen. Misschien was hij bijna impotent. In het bargoens, volgens Harry zelf, van de bordeelwereld behoorde hij tot de cerebralen, de gecompliceerden. Hij was er trots op deel van die groepering uit te maken. Het christendom, dacht Casper, wil ook het verlangen uitstellen. Lucas heeft Ilona Kraats nodig, niet om begeerte tijdelijk op een afstand te houden, maar om de christelijke moraal te tarten.
Casper bestelde linzensoep. Het water van de fontein schitterde van de geluksmunten. Op de tongvormige uitsteeksels van de rots stonden witte stenen vogeltjes.
Weer een bui. Het geluid van de regen en het zacht vloeiende water over de rotspartij vielen samen.