***
De sfeer die nacht, rond de bar, was zoals die tegen de ochtend in 'The Boat' moest zijn. De bezoekers - overlevenden van een catastrofe - peilden de afgrond. Doodmoe, met een koortsige blos, waren ze geen meester meer over hun tong, over zichzelf. Wie de Rijnbar tegen vieren binnenkwam, kon zich een idee vormen van de vermoeidheid van deze planeet. Te midden van een tiental drenkelingen, Casper en Ymke. Het rood dat ze net had opgebracht maakte haar mond nog breder. Haar tanden schitterden nog meer. Haar donkere ogen leken overdekt met een lichte waas. Op de kade dringend, aanhoudend getoeter. Zijn broer. Hoorde zij niets? Negeerde zij Lucas' claxon?
Casper, ernstig, een gesprek oppakkend dat ergens die avond begonnen was: 'Nee, ik heb geen ambities, geen passies. Hij had slechts ondeugden. Hij had nooit zijn best voor iets gedaan, was in heel weinig werkelijk geïnteresseerd, geloofde absoluut niet zoals hij vaak had horen beweren, dat je in elke minuut, in elke seconde, in elk moment diepte moest leggen. Dat anders je leven voor eeuwig mislukt zou zijn.
Zij: 'Kappie, je suis amoureuse.' Zij pakte zijn hand, drukte die tegen haar borst, drukte haar lippen tegen zijn vingers.
Bob had hem later verteld: 'Je broer is zo vaak terug geweest, maar durfde niet meer in de bar te komen. Hij durfde ook de dansvloer niet op. Of bleef in de garderobe. Bij de tafel met een onordelijke hoop jassen. Hij zocht daarin haar jas, vond hem, nam hem mee naar buiten. Op de parking bleef hij staan, kwam terug, gooide de jas terug op de hoop. Hij was in de war, wist niet wat hij moest doen. Vertrok, reed claxonnerend weg, kwam terug. Eén keer is hij hier nog binnen geweest. De band was ten slotte opgehouden met spelen. De laatste medley had langer dan een uur geduurd. De muzikanten veegden hun gezichten af. Paartjes verlieten de dansvloer.
Ymke keek in de richting van de band. Sommige muzikanten waren al bezig hun instrumenten in te pakken. Ze sprak met de bandleider. De pianist ging achter de piano zitten. Zij kreeg een microfoon. Ymke zong 'Some of these days'. De drummer viel in. Ze zong donker, schor. Verleidelijk ook, vleierig. Dat kon ze. Bob zei dat Lucas toen op de drempel had gestaan en het tafereel aandachtig leek te bekijken; het had hem zelfs geleken dat Lucas iets wilde gaan zeggen, wilde gaan schreeuwen, dat zingen wilde onderbreken, zijn mond ging wel heel wijd open, als een vis die op het droge naar adem hapte, maar er was geen geluid uit gekomen.
Die details hoorde Casper later, veel later - er was alweer zoveel tijd overheen gegaan - toen hij toevallig weer eens in de Rijnbar belandde, met Harry Egberts.
Het onweer zette niet door. Grote, koperkleurige wolken, veervormig, schoven onder een heldere hemel. Overdaad aan sterren. Kalme schittering over het water. Vlak boven het water flarden mist die, rood, met de stroom meedreven. Haar arm drukte die van Casper. Reiden keken naar het water, leken alleen door hun armen met elkaar contact te hebben. De lichten aan de oever begonnen uit te gaan. De taxi die Bob besteld had arriveerde ten slotte. Casper liet de chauffeur naar Velp rijden, liet de taxi stilhouden onder aan de Schonenbergsingel. Het was licht gaan regenen. Zo'n zachte nazomerse regen die altijd valt op de grens van donker en licht, en vrijwel onmiddellijk weer ophoudt. Gehaast sloegen ze het pad naar de oude kwekerij in. In het halfdonker was de vlakte van het terrein met de hoge aaneengesloten kassen van zilver. Daarboven het huis aan de Berg- weg, waar de straatlantaarns nog brandden. De eerste zon, schitterend op het raam van moeders slaapkamer.
Aan de zoldering, het silhouet van een halfvergane bloemenmand. Liggend tegen een van de houten wanden, de losse trap, onder kit- en kalkvlekken. Een stapel ramen van eenruiters zonder glas. De bleke vlekken tegen de zijwand waar de tuinbouwdiploma's hadden gezeten. En de canapé. Ze zei nog iets als onverantwoordelijk... Woorden die ze pro forma uitsprak. Ze was al over een grens heen.
De zon kwam boven de haag van het kerkhof uit. Naast elkaar staand keken ze uit over het land, luisterden naar de druppels die van de takken op het dak vielen, het schelle gekwetter van de vogels.
'Wat nu, Cas?' Hoe moest dat straks thuis? Hoe trof ze Lucas aan? Waar was hij eigenlijk? Bij Casper was er lichte onrust. Zijn broer had toch niet iets geks uitgehaald? Het stuur van zijn auto losgelaten! Had Lucas haar dat ooit verteld? Hij dacht van niet. Zij sloeg haar armen om hem heen, wilde bij hem blijven. Een verliefde vrouw ontkent voor een tijdje gemakkelijker, krachtiger dan een man het verleden. Die nieuwe liefde verplettert alles. Een verliefde vrouw is meedogenlozer. Ze wilde nooit meer weg. Een vrouw kent op dat moment geen compromis. Zij zou deze verwaarloosde keet willen inrichten als hun schuilplaats. Wist Casper nog dat vader haar hier een mand vol bloemen beloofd had? Hij moest aandringen. Hij begon zich zorgen te maken om zijn broer, zij wilde nergens anders aan denken. En toen hij haar eindelijk zo ver kreeg om vaders voormalige vrijgezellenonder komen te verlaten en hij op de Straatweg een taxi aanhield die haar naar huis moest brengen (hij zou niet graag in haar schoenen staan!), bleef ze hem omhelzen. Hij moest haar van zich af duwen. Nee, ze moest eerst naar huis. En toen ze in de taxi zat, draaide ze snel het raampje omlaag: 'Casper, wanneer zien we elkaar weer?' Ze was wanhopig.