***
Casper parkeerde in dichte mist op het Oranjeplein. De speelhoek, het basketbalveld waren niet te onderscheiden. Een frêle gedaante in een korte, donkere lakjas dook voor hem op.
'Mooie man met grande machine, kom!' Ze raakte zijn arm aan.
'Nu niet...'
Overal voetstappen, geen mens te zien. Wie geen raam had, werkte hier. Veel meisjes in de Fannius Scholtenstraat. Francius Scholten was een Haags advocaat geweest, in dienst van het Driemanschap (Van Hogendorp c.s.) dat na de Bataafse republiek de leiding van het land in handen had genomen. Francius was in de volksmond Fannius geworden. De herkomst van straatnamen interesseerde Casper. Die van Ede had hij zorgvuldig beschreven. Dit onderdeel van zijn archief trok steeds meer belangstelling.
Hij voelde aan de binnenzak van zijn jasje. Een brief van Gabrielle. Hij had hem nog niet opengemaakt.
Niet lang na Wilma's dood had Gabrielle met koffer en weekendtas voor zijn deur gestaan. Ze was op doorreis naar Parijs. Haar ouders noch de school waren op de hoogte. In het geheim had ze een au pair-adres geregeld bij een doktersgezin op de boulevard Haussmann. Ze wilde afstand tot papa en mamma nemen. Vanuit Parijs zou ze hun berichten.
Ze vertrok omdat ze ook meer dan genoeg had van de school. Ie werd als een kind behandeld. De geringste afwezigheid moet je bij een conrector rechtvaardigen die strak naar je borsten kijkt. Haar einddiploma zou ze later wel halen, door middel van deelcertificaten.
Hij had geprobeerd dit vertrek uit haar hoofd te praten, maar
Gabrielle was geen meisje dat een idee zomaar opgaf. Ze wilde het land uit en ze ging. Om haar mond de licht spottende trek die hij van Ymke kende en die Lucas altijd zo onzeker maakte. Haar nagels, extreem lang en puntig, had ze zwart gelakt. Je kon er een dier mee kelen. Of een minnaar.
Ze refereerde aan een opmerking die Casper ooit gemaakt had over de rolverdeling van man en vrouw. De vrouw gaf, de man bezat. Of beiden dachten dat. De man meende dat hij bezat en dus dacht de vrouw dat ze werd bezeten. Ze had de laatste tijd heel wat vriendjes versleten, genoot van het verleiden, maar mannen zagen dat voor overgave aan. Ze gaf slechts de indruk zich weg te geven. Onder het vrijen voelde ze zich nauwelijks bij de ander betrokken. Na die kalverliefde voor die oude man was ze niet meer verliefd geweest. Ze gaf toch de indruk zich helemaal uit te leveren. Wist Casper waar haar vriendjes niet tegen konden? Dat vanaf de eerste streling haar gezicht zich sloot, dat ze koel en afstandelijk werd... Mannen wilden juist dat je hun een open gezicht aanbood, om er zo verzekerd van te zijn greep te houden op haar genot, die konden sturen.
Hij had haar tegen zich aangedrukt; het was nog maar zo kort geleden dat ze steentjes en papiertjes verzamelde en zich inzette voor bedreigde dieren.
Ze fluisterde in zijn oor: 'Cas, ik ben vaak zo bang...'
De weeë geur van gekookte varkenslever. De mist was zo dicht dat hij vlak langs de muren van de huizen liep. Dat schijnsel, ver weg, die gele vlek, moest café 'De Zon' zijn. Hij had behoefte aan licht. Desnoods de schemer van café 'De Zon'. De lila streep aan zijn rechterhand was de passage aan de Hoefkade.
Bij de ingang zaten drie jongens van de Sanitaire Dienst aan een oude schoolbank te kaarten. Eén kwam er overeind, overzag de drukte, riep 'doorlopen' en ging weer zitten.
Een stoet wrong zich door de nauwe gangen. Nog moeizamer, vertraagder sinds de laatste keer, want om de tien meter waren branddeuren aangebracht. In de nissen bij de fonteinen was het rustiger. Daar stonden oude mannen, in de zeventig en nog ouder, een hand achter het oor om toch wat geluiden uit de kamers op te vangen, een zelfgedraaid, gelig sigaretje klevend aan hun onderlip.
Hij ging bij hen staan, bekeek de smoelen. Op straat een kreet. Nog een. Niemand die een spier van zijn gezicht vertrok. De aandacht was elders. De stoet bleef onbewogen, tuurde, berekende, genoot vooraf, berekende opnieuw, zo bedaard, als voor eeuwig. Zonder gêne.
Een meisje, naakt op haar slip na, liet een klant uit, zag niet dat deze omkeek, een hand opstak, smekend. Ook buiten deze kamer moest de namaakintimiteit nog even voortduren. De man was niet lang binnen geweest. Zes minuten op zijn hoogst. Casper dacht aan de zesminutengesprekjes op het Jan Luyken. Docenten die vaak weinig zinnigs te melden hadden. Hij, die juist wat meer inzicht in zijn buurjongen wilde hebben.
Nog steeds voelde hij zich beschaamd, verdrietig. Van nature indolent, kwam hij de eerste tijd tot heel weinig, deed niets aan zijn tuin. Hij had even overwogen zich een tijdje met ziekteverlof te laten sturen. Maar dat was zijn eer te na. Die dagelijkse gang naar het gemeentehuis was hem tot steun. Ook na een nacht Den Haag was hij tijdig op zijn werk. Hij wilde niet als Harry worden.
Zijn buurman was voorlopig opgenomen in een psychiatrische kliniek aan de Arnhemse Koningsweg. Kort na de begrafenis had Casper bezoek gekregen van Wilma's enige zuster. Ze had haar zwager opgezocht. Ze meende rechten te hebben als huis en grond werden verkocht. Forsman had gedaan of hij haar niet begreep. Ze had Casper gevraagd een goed woordje voor haar te doen. Er waren ook achterneven die op de dure grond aasden. Casper vertelde Forsman over die bezoekjes. Zijn buurman liet beschrijven dat Casper over de grond kon beschikken en bij Forsmans dood eigenaar werd.
Wat er van het huis was overgebleven raakte al aardig overgroeid met opslag van berk en lijsterbes. Het zou een ouder- wetse spookruïne worden. Later zou dat alles voor Gabrielle zijn. Ze zou natuurlijk niet hier willen wonen, maar de grond zou veel opbrengen.
Een meisje dat hij nog niet eerder had gezien, vooraan in de passage, met brede indiaanse trekken, troonde op een hoge kruk achter het raam. Ze had het gezicht van een onschuldig kind, was waarschijnlijk net aangekomen. Het harde bestaan had op haar nog geen vat gekregen.
Het getinkel van een belletje, hoog opklinkend. Het was de mobiele snackbar van een Marokkaan, die kleine pizza's verkocht. Wilma Forsman had zoiets graag gewild. Ook gedempt rumoer van geschreeuw drong naar binnen. Het was onrustig vanavond.
Wat Casper verbaasde was dat hij sinds Hugo's dood geen aanvallen van astma had gehad. Ook van deze mist had hij geen last. Zijn borst voelde licht en ruim.
Hij las haar brief in Topkapi. Haar verblijf als au pair was geen succes geworden. Met de vier kinderen had ze geen moeite gehad, maar de Franse dokter had te veel aandacht voor haar gehad. Zijn vrouw was jaloers geworden. Daarna was ze op een klein hotelkamertje gaan wonen en had lessen bij de Alliance Française op de boulevard Raspail gevolgd. Ze had daar kennisgemaakt met een niet meer zo jonge man. Een Griek. Maar ze wist niet of papa en mamma dat zo leuk vonden. Voor hem had ze tedere gevoelens gekoesterd. Op het hoogtepunt huilde hij. Hij leek blakend van gezondheid, maar zijn soepele wijze van lopen was gespeeld. Hij was gauw kortademig. Hij droeg haar altijd naar bed, als ze in de stad gegeten hadden. Hij had een eigen appartement, niet ver van de place de la Bastille. De laatste dagen kon hij dat niet meer. Ze had niet geweten hoe ziek hij was. Maar hij had altijd haast... alsof de tijd drong. Nog een diepe zucht had hij geslaakt. Toen was hij dood.
Casper kon haar nog niet terugschrijven. Ze zou gauw van zich laten horen. Die brief was niet bestemd voor papa en mamma. Zij kregen ook nog bericht, moesten haar de tijd gunnen. Ze zouden natuurlijk ongerust zijn, maar ze hoefden zich nergens zorgen over te maken.
Ongeruste telefoontjes van Ymke en Lucas. Wat konden ze doen? Moest de politie worden ingeschakeld?
Casper zwierf door rommelige straten met Turkse bazaars, koffiehuizen en kleine reisbureaus waarvan de ramen stoffig waren en de affiches in de etalages opgekruld en vergeeld.
Een rood paleis met kantelen en een sterrennacht. Dat was het uithangbord van Topkapi. Op het menu linzensoep met warm brood en kip. De baas had nooit een ander menu.
Een lange, gele tram kwam kermend de bocht om. Gele flits in de ruit van het eethuis. Een moment lichtten de ramen van de tram rood op, in de weerschijn van het uithangbord. De trambaan liep schuin omhoog tussen geribbelde betonwanden. Vlak voor de voetgangersbrug, hoog boven de weg, daalde de trambaan, verdween uit het zicht. Maar de drie opeenvolgende overkappingen van Hollands Spoor kon hij door de mist niet zien. Gedempt klonk een schot. Weer een.
'Veel schieten vanavond,' zei de Turkse baas.
Over de rots midden in de zaak vloeide onhoorbaar water. Folders van 'De Schuilplaats' lagen op elke tafel. 'Geen hopeloos einde, maar een eindeloze hoop. Evangelie werkt altijd.'
Hij zag op tegen het teruggaan, rekte zijn verblijf hier. Deze buurt verdoofde. Casper zag vooral tegen het thuiskomen op. Misschien wachtte zijn broer op hem. Lucas vond het vreselijk voor Casper wat er allemaal gebeurd was. Twee, drie keer per week kwam hij langs. Soms onttrok Casper zich aan hem, sloot de achterdeur als hij zijn auto hoorde. Dan voelde hij zich extra schuldig.
Lucas scharrelde om zijn huis heen, riep zijn naam een paar keer, zag de sterk verwaarloosde tuin. Ten slotte verdween zijn broer en dan vond Casper buiten op tafel, onder een steen, een lief briefje: 'We denken aan je.' Geen opmerking over de woestenij van de tuin, maar wel een uittreksel - voor de aardigheid - uit het kadaster van vaders grond en een kopie van de oude koopakte waarmee vader in bezit van dat stukje grond gekomen was. Deze beide documenten benadrukten de onverbrekelijke band van beide broers.
Een paar dagen geleden had hij hem niet kunnen ontlopen.
'Aardig dat je langskomt.'
'Wij zien jou zo weinig!'
Ze hadden over Gabrielle gesproken. Lucas vroeg of de politie niet moest worden ingeschakeld om haar adres te achterhalen. Casper ried dat af. Ze waren er beiden wel zeker van dat ze vandaag of morgen weer thuis zou zijn. Vervolgens had Lucas zich verontschuldigd. Om weer met Ilona aan te komen. Hij kon Casper vertellen dat het met haar voorbij was. Zij had hem bekend zwanger te zijn geweest. Heel waarschijnlijk van Lucas, maar er bestond een kleine kans dat het van haar vriend was. Niet van de klant die ze soms buiten de booturen zag. Ze was nog niet aan een kind toe. Haar vriend stond achter die beslissing. De abortus had al plaatsgevonden. Ze had Lucas niet willen lastigvallen. Haar vriend was meegeweest naar de kliniek. Het was een meisje geweest. Daar had Lucas nog naar geïnformeerd. Dan had Gabrielle een halfzusje gehad.
'Je zult het me allemaal heel kwalijk nemen, Cas.'
Nee, Casper was geen type dat anderen gauw iets kwalijk nam. Met de moraal moesten anderen zich maar bezighouden.
Casper had hem aangekeken. Zijn oudere broer had een echte dochter kunnen hebben. Een foetus in een afvalbak gedumpt. Wat hij daarvan vond had hij niet eens gevraagd.
Toen ze samen het overwoekerde tuinpad af liepen naar Lucas' auto, had hij lang Caspers hand vastgehouden.
'Je zult zien, er komt vanzelf weer een moment dat het gaat... dat je overal weer zin in krijgt.'
Lucas reed weg, zwaaide uit het raampje tot hij om de bocht verdween. Casper dacht terug aan de tijd dat Ymke zwanger was, dat zijn broer zijn hand op Ymkes ronde buik legde - ze was helemaal dik rondom en het zou volgens moeder zeker een meisje worden - en zijn hoofd tegen haar buik vlijde. Ilona, met haar geharste benen, had hem die kans niet gegeven.
Hij verliet Den Haag nog niet. Meer dan ooit had hij kunstmatige paradijzen nodig. Het meisje, verse aanvoer uit de Dominicaanse Republiek, met de kinderlijke trekken, vooraan in de passage, bleek Julia te heten. Over haar buik hing een twee vingers brede schakelketting met zilverkleurige belletjes. Het was een smakeloos goedkoop ding dat haar extra exotisch moest maken. De bikini die ze droeg was geheel bezet met minispiegeltjes. Casper was ontroerd.