***
Gabrielle deed haar schoenen uit, stapte in het lauwe water, keek naar de grijze, doorzichtige visjes die rond haar voeten krioelden. Casper was op het strandje tussen beide kribben blijven staan. De pont midden op de rivier trok een bruisend spoor van water. Hij hoorde gerammel van straktrekkende kabels. Het gezicht van het meisje was onleesbaar. De therapeute meende dat ze zich weer het kleine machteloze kind wilde voelen van vroeger, het kind dat in drift op de douchevloer had gestampt en daarvoor berispt was door haar moeder en nu boos op haar kamer zat. Casper geloofde niets van die verklaring. Te simpel.
Moest Gabrielle de waarheid weten? Zou dat alles oplossen, de genezing bevorderen? Of zou de verwarring slechts toenemen? Casper dacht: Ik zou me schuldig moeten voelen. Ik zou me geen raad moeten weten van ellende. Hij voelde zich niet schuldig.
Een dode vis dreef langs, geronnen bloed op zijn buik. Misschien geraakt door de schroef van een schip. Hij hoopte dat zij het dode beest niet zou zien.
'Kijk!' Casper liet haar een speldje met een lieveheersbeestje zien. De drager van zo'n speldje protesteert tegen zinloos ge- weid. Hij had er twintig gekocht. 'Als die steen geplaatst wordt, ga ik daar iets zeggen. Kom je dan?'
Gabrielle trok haar wenkbrauwen hoog op, schudde langzaam haar hoofd.
'Nee, liever niet... Ik denk niet dat ik al zo ver ben...' Ze kwam terug op het strandje, pakte het lieveheersbeestje, speldde het Casper op zijn revers. 'Je bent teleurgesteld... Ik zie het aan je.'
'Nee, nee, ik begrijp het wel.'
'Maar ik wil er ook één kopen... Wat kosten ze?'
'Vijf gulden per stuk.'
'Ik koop er drie. Mamma en papa zullen ze ook willen.' Gabrielle speelde met het zand van het talud, liet het door haar hand glijden.
Ze liep weer voorzichtig het water in. Over het water sprongen schrijvertjes. Zij boog zich voorover om water in de holte van haar hand te scheppen. Hij dacht: Waarom doe ik dat nu niet? We zouden elkaar met water kunnen gooien. De sfeer was iets meer ontspannen, maar niet ontspannen genoeg.
Toch ging ze vooruit. Af en toe reageerde ze alweer spontaan, minder wantrouwig. Ze zou weer de oude worden. De veerboot, aan de overkant, was onzichtbaar, in een mist van hitte.
De kwetsuur die zijn broer had opgelopen was meer dan voldoende om een mooie, hardnekkige haat op te leveren. Maar Lucas haatte niet. Kon je dan zeggen dat de natuur, via een omweg, via deze aandoening bij dat meisje, wraak nam? Complete onzin. Die ziekte had geen betekenis. Je kon geen verband leggen tussen de Rijnbar en de verwarring in haar hoofd. Ze was ziek zoals iedereen ziek kon worden. Eenmaal op dat spoor, kwam hij op een andere gedachte. Haar schizofrenie was helemaal geen ziekte, het was een uiting van een extreem furieuze krachtsinspanning. Zij had die ziekte gewild. Voor haar was dat de enige manier geweest om het duister in haarzelf te beteugelen. Het gaf ook de kracht van haar karakter aan. Alleen uitzonderlijke meisjes overkwam zoiets.