***
Moeder was overgebracht naar de geriatrische afdeling van het ziekenhuis, gehuisvest in noodbarakken, aan het eind van het terrein, pal tegen een hoog talud, dichtbegroeid met opslag van bomen en struikgewas. De gangen waren verveloos, rezen en daalden bij elke voetstap - de wanden in de ziekenkamers, bruin van de vochtvlekken, trokken krom. De bedden roestten. Lucas protesteerde. Dit was geen manier van doen. Hij wilde graag bijbetalen zodat moeder, verplicht verzekerd en derde klas, een klasse hoger kon liggen. Van de directie kreeg hij te horen dat vanwege ruimtegebrek zijn verzoek niet kon worden gehonoreerd.
Nadat zij een week op deze afdeling had gelegen sprak hij boos de hoofdzuster aan. In die week was ze al drie keer naar een andere kamer verhuisd. Er werd met haar maar heen en weer 'getod'. Dat was een uitdrukking die moeder vroeger gebruikte als haar kinderen om de haverklap de kat optilden.
Moeder kreeg een vaste kamer, waar nog drie andere patiënten lagen. De eerste tijd trof Casper haar soms in de stoel naast het bed, bladerend in een tijdschrift. Na de eerste week kwam ze het bed al niet meer uit.
Soms nam hij Hugo mee naar het ziekenhuis.
'Wat is dat jong de hoogte in geschoten,' zei moeder. 'Casper?'
'Ja moeder?'
'Is het liggeld hier hoog? Ik wil niet dat het huis wordt opgesoupeerd. Het is het enige dat de kwekerij na al die jaren heeft opgebracht. Bijna vrij van lasten. Het is het enige dat ik jullie kan nalaten.'
'Moeder, je bent verzekerd. Alleen als je naar een verzorgingstehuis gaat, kunnen ze je bezit gaan aanspreken. Maar als je uit het ziekenhuis komt, ga je bij mij wonen.'
Ze was gerustgesteld. Op haar gezicht bleef een nadenkende trek. Iets klopte niet. Mensen die geen cent hadden kregen ook een plaats in een tehuis. Wie met een hoop geploeter iets had gespaard, moest dat eerst aanspreken.
Wat mankeerde moeder eigenlijk? De artsen lieten zich in uiterst vage termen uit. Er stonden nog kweekjes die nader uitsluitsel moesten geven. De diagnose kon nog niet duidelijk gesteld wor-
Jen. Ze was oud natuurlijk... Lucas informeerde opnieuw, zijn broer kon honderdmaal hoogleraar zijn, maar op de medici hier kreeg hij geen vat. Ten slotte kregen ze te horen dat moeders nierfunctie gestoord was. Daar viel gezien haar leeftijd niet veel aan te doen en ze konden ook weinig over het ziekteverloop zeggen.
()verdag hing in de ziekenkamer een groene schemer. Casper zat aan haar bed. De drie andere patiënten sliepen of staarden voor zich uit. Casper zei: 'Schemeren. Net als vroeger. We wachtten zo lang mogelijk met het aandoen van de lamp, we keken naar de hemel die donkerder werd.'
Dan een woord; een herinnering aan vader. Lucas keek om de hoek. Het licht ging aan, de betovering werd verbroken. Casper hield de hand van zijn moeder vast, voelde zich bijna betrapt, alsof hij er met zijn verboden geliefde zat.
Hij schoof een stoel bij, naast zijn broer, was vol aandacht voor moeder. Maar al gauw kwam uit zijn tas een tijdschrift. Daarin stond een publicatie van hem, met foto. Moeders onmiddellijke reactie was dat de foto hem geen recht deed. In werkelijkheid zag haar oudste er veel aardiger uit.
En nog steeds dat geschrijf, was dat nodig? Moest hij niet meer aandacht aan zijn gezin besteden?
Die keer bracht Lucas Trouw mee. Het dagblad had het bijvoegsel aan de hemel gewijd. De visie op de hemel sinds Christus' geboorte. Hij wilde het uitvouwen over het bed. Casper, geërgerd, belette het hem. Wat ondoordacht van zijn broer. Wilde hij op die manier moeder troosten, laten zien hoe de hemel eruitzag? Hij begreep Caspers ontstemming direct, borg de krant snel op. Moeder streek met haar vingers over de vochtige rimpels onder haar ogen, sluimerde in. In haar lichte slaap wreef ze met haar ringvinger, met de beide trouwringen, over haar kleine neus. Casper hoopte dat ze niet had begrepen wat Lucas met de krant bedoelde.
Geloofde moeder eigenlijk nog? vroeg Casper zich af. Sinds vaders dood had ze wel het abonnement op het christelijk weekblad De vriend van oud en jong laten doorlopen. Ze keek er nooit in, liet het met de wikkel erom op tafel liggen. Geloofde ze dat ze papa later weer zou terugzien?
De gangen in dat noodgebouwencomplex waren lang en laag. Waar ze elkaar kruisten hing tegen het plafond een getraliede lamp die de schemer accentueerde. Je liep altijd in het bijna donker, verwachtte in een hoek een blinde accordeonist, die in eindeloze herhaling een deuntje speelde, en een matje waarop wat geldstukken blonken.
Daar was moeders kamer. Hij opende de deur en schrok. Haar bed was omsloten door een hoog hekwerk. Op haar voorhoofd zat een diepe snee. Casper had de hoofdzuster aangesproken. Mevrouw was altijd zo rustig geweest. Maar de afgelopen nachten ging ze 'dwalen'. Het had niet voorkomen kunnen worden. Op haar kamer lagen andere patiënten, allen in een bed met een hek. Allemaal gevangenen. Een van hen was zelfs met enkels en polsen aan het bed vastgeklonken.
Moeders ogen drukten niets meer uit, ogen van porselein. Dan ineens: 'Dag lieverd... Geef me een zoen.' Gevolgd door: 'Ik geloof dat ik papa hoor. Denk erom, jongen, het huis is voor jullie!'
De deur was open blijven staan. Door de gang, langs de leuning, trokken fantomen, met kleine, rustige gebaren, die stilstonden en gebaarden, en weer voortschuifelden alsof iemand anders ze in beweging had gezet.
Casper veegde speeksel uit moeders mondhoeken.