***
Jij, die keer, op het middenpad, smalle gestalte, in een smetteloos beige pak, met overhemd en stropdas, in vermetele, op effect berekende weke roze tinten. Je zag jezelf, met het overdadige krullende haar tot op je schouders, weerspiegeld in het waterbassin.
Boven het land stond die middag de zon, een grote oranje vlam en onder die zon, in het heiige licht, in de verste hoek van het land, tegen de begraafplaats aan, waren moeder en Lucas aan het werk, Lucas sjouwde met zware gieters en moeder was bezig walletjes aarde op te werpen rond om de jonge chrysanten, dure zaailingen die in Aalsmeer gekocht waren. In de herfst zou het veld wat moeten opbrengen. In de hete zon stonden ze te verbranden. Vader was vanmorgen, zonder iets te zeggen, vertrokken, met zijn beste kleren aan, naar een bijeenkomst. Die twee probeerden te redden wat er nog te redden viel; moeder stampte de aarde aan, Lucas goot er voorzichtig water bij. De grond was als as zo droog. Dat water op die stoffige grond balde zich samen tot wat loden druppels waarin de zon zich onverschillig weerspiegelde. Die twee daar zagen eruit als radeloze insecten, in een afgesloten, oververhit vertrek.
Ongezien kwam Casper weg. Hij liet zich afzetten aan het begin van de kade. De kade fascineerde, was een glimmende rivier, in dit licht, naast de echte. Waar hoge bergen fijn zand en grind begonnen, werd hij nog smaller. De weg van blauwe basalt liep onder de Rijnbrug door, versmalde nog meer. Direct achter de brug lag hoerenkast 'The Boat'. Rood licht schemerde door de dichtgetrokken gordijnen. Op de parkeerplaats van dit voormalige graanschip stond een dertigtal luxe auto's geparkeerd. Het was er al druk. Casper had niets met hoeren. De spichtige meisjes die hij daar naar binnen zag gaan leken hem hoogst onaantrekkelijk. Hij had er ook geen geld voor. Hij liet zich betalen.
En achter dat schip, oprijzend uit het water, dat bijna abstracte bouwsel, de Rijnbar, blauwsmeulend in het schelle licht.
'Verdomme,' zei hij in zichzelf. Hij had nog steeds een flinke schuld staan. Meer dan tweeduizend gulden. En vader had slechts met hulp van zijn oudste zoon een partijtje chrysanten- stekken kunnen kopen.
Bob groette hem, maar de barkeeper was minder hartelijk dan anders. Dat geld moest er komen. Een vrouw verwelkomde hem uitbundig. Ze zat op hem te wachten. Hij was een keer eer- der met haar meegegaan, had vergaande beloftes van trouw gedaan. Ze was al aardig dronken. Met haar lippen van elkaar keek ze Casper onderworpen aan. Ze droeg een opvallend helrood deux-pièces van een duur merk, hoge pumps van een bleke paarse tint en aan alle vingers verschillende ringen. Om de pols een breed gouden horloge en wel tien smalle armbanden. Bij elke beweging geklingel, getinkel. De vrouw had het geblondeerde haar hoog laten optasten en de make-up zwaar maar niet te zorgvuldig opgebracht. De huid van haar gezicht was gebarsten als de oude zwarte koffer van zijn ouders op de vliering. Wat maakte het uit? Geen smaak. Te rijp. Wel heel veel geld.
Kon hij slechts beminnen wat hij verafschuwde? Hij sliep slechts met vrouwen die hem emotioneel koud lieten. Hun rijkdom wond hem op. Als hij de kans kreeg: snelle omhelzingen, een nog snellere liefdesdaad. Zijn broer zag om die krachtige seksualiteit - de drank leek zijn potentie slechts te verhogen; hoe anders was dat bij Lucas en andere mannen - tegen Casper op. En zo was er tenminste één terrein waarop hij zijn broer verreweg de baas was en grote, opzienbarende prestaties leverde. Na de daad een paar sigaretten. Dan weg. Nooit een nacht in een vreemd huis slapen, niet wakker worden, na angstige dromen, in een vreemd huis.
Hij zag ze, raakte ze aan, sprak, maar niet lang, en incasseerde. Die vrouwen zeiden al gauw na de eerste kennismaking: 'Jij doet me aan geluk denken.' Daarop gaf hij geen antwoord. Wat moest hij daarop antwoorden? Hij wist dat hij aantrok als een bliksemafleider, als een magneet. Hij liet er zich niet op voorstaan, verloochende zijn afkomst niet, schaamde zich niet voor een vader die met een transportfiets planten rondbracht. Die vrouwen reden in lichtblauwe Chevrolets.
Waarop zou hij zich moeten laten voorstaan? Op zijn greep op dit slag vrouwen? Die eropuit waren om genomen te worden, die zich al hadden weggegeven nog voor ze aangesproken waren. Nee, Casper had nog nooit een vrouw veroverd. Zonder verovering geen liefde.
Zij legde een hand op zijn knie. Hij dacht: mijn vader, op een schemerige boerendeel, met dertig andere, donker geklede mannen, luistert naar een uitzinnige voorganger, een oefenaar die eeuwig heil verkondigt en ik laat me direct beminnen door een rijke slet. Hij zag zijn eigen ondergang in de hare.
Ja, hij ging graag met haar mee en zij was hem zo dankbaar, legde haar voorhoofd tegen zijn hals, glipte met haar vingers bij zijn broekband naar binnen, zuchtte als een hond zo grommend diep, zei toen dat er een klein probleem was. Een van haar volwassen kinderen was onverwacht thuisgekomen. Dus kon ze moeilijk met hem aankomen. Het Rijnhotel was al volgeboekt. Ze had een kamer gereserveerd, buiten de stad, in motel West- End.
Een warme avond. Hoog aan de hemel moest veel wind staan. Soms leek een donkere engel met een vlammend zwaard voor de maan langs te glijden. Casper keek om, zag de rij lichten boven de bar. Hij zou niet lang wegblijven. De vrouw had een lange, grijze auto die met zijn wielen diep in het grind van de parking stond. Casper gooide zijn krullen naar achteren en liet zijn tong over zijn lippen gaan. Ze liet haar hand bij het wegrijden op zijn been rusten en zei dat ze van hem zou kunnen houden.
Aan de balie ontving zij de sleutel van kamer zeven, een kamer die volgens het meisje dat de sleutel overhandigde een balkon had en op de bossen van de Hoge Veluwe uitzag. Hand in hand liepen ze door lage gangen, met bruingestoffeerde wanden die elk geluid dempten. Bij kruispunten in een nis het apparaat dat je hartslag meet. Achter de deuren die ze passeerden de universele stilte van slaap of van afwezigheid. Op een hoek, weer een verlicht apparaat om je conditie te testen. Casper ademde diep in, maar liep het ding voorbij. Tijdverspilling. Zij maakte uitnodigende, verliefde gebaren, hij knikte welwillend, klemde zijn hand om de hare, dacht aan de schuld die betaald moest worden.
Zij, op de rand van het bed, boog achterover, strekte en draaide als een covermodel, liet de strakgespannen pezen zien. Van kin tot hals. Haar hoofd schuin. En opnieuw moest hij bij haar komen, ze was onverzadigbaar. Zo open. Ze was nog nooit zo open voor een man geweest. Ze wilde hem, voor altijd. Toen ze dat zei, hijgend, hees, steeg haar hitte ondraaglijk. Alsof er een kacheltje in haar brandde. Zag hij hoe hard en donker haar tepels waren, hoe dik haar hals. Ze hield het niet langer.
Casper was in een stoel gaan zitten en bekeek het vertrek. Wanden, met dezelfde grove, bruine stof bekleed. Op gelijke hoogte waren schilderijen met jachttaferelen opgehangen.
l)e uitdrukking op haar gezicht was er een van opperste gelukzaligheid. Casper kwam nog eens.
'O, jongetje, je maakt me zo gelukkig.' Ze nam zijn hoofd tussen haar handen.
Hij had dringend behoefte aan een sigaret. Hij stak op en nam toen een verlegen houding aan.
'Je krijgt geld.' Ze had zich in tijden niet zo goed gevoeld. 'Je hebt het wel verdiend.'
Zou hij nu kunnen zeggen: 'Ik weet nog wei een andere man voor je! Mijn broer.' Die vrouw zag hem aankomen. Ze had toch zeker haar eergevoel!
In de taxi durfde hij pas te kijken. Een briefje van duizend. Hij huiverde. Vader had er duizend jonge chrysantenstekken van kunnen kopen. In één keer duizend gulden rijker. Een halfjaar geleden zou hij het niet geloofd hebben en het briefje voor vals hebben versleten, het tegen het licht hebben gehouden.
Jammer dat hij het geld zo weer moest afstaan. In de Rijnbar gaf hij het duizendje zonder aarzelen meteen aan Bob. Die zijn wenkbrauwen optrok en zijn hoofd schudde. Hij kon niet anders. Casper bestelde een whisky. Hij dronk automatisch; herinnerde zich dat hij ook nog bij zijn broer in het krijt stond. Het bierviltje tussen zijn vingers viel verkruimeld op de grond.
Een vrouw op enige afstand lachte. Naar hem? Ze kwam naast hem zitten en vroeg of ze hem iets kon aanbieden. Deze vrouw had korte, blonde krullen en ze sprak met schorre uithalen.
Ze tikte haar glas tegen het zijne.
'Verleider,' fluisterde ze. Hij dacht: nee, ik imiteer slechts de grote verleider. Een echte verleider zoekt het obstakel, wil iemand dwingen tot capitulatie, is veeleisend, stelt zich niet tevreden met wie het contact moeiteloos verloopt. Ze zoende hem en hield zijn hoofd op afstand, bekeek hem, volgde met haar wijsvinger de boog van zijn haviksneus alsof hij een kunstwerk was. Hij glimlachte terug. Hij raapte slechts op wat al op de grond lag. Nee, verleiden is niet zich meester maken van wat zich direct aanbiedt.
Casper vroeg waar ze woonde.
'Aan de Heemstralaan.'
Alweer! De goudkust. Zou hij vandaag van zijn hele schuld af komen? Schulden maakten je afhankelijk. Hij zag het dagelijks, thuis. Rekeningen voor glas, rietmatten, glas, bloemisterijartikelen. Altijd afbetalen. Kwam er wat geld binnen door een aardige order, het moest onmiddellijk worden weggebracht.
Casper voelde in zijn zakken, leeg. Een sigaret? Zij, attent, bood hem direct een sigaret aan. Haar lange indigo geverfde pinknagel rustte tegen haar slaap. Het gebaar wond hem op. De vrouw zag zijn opwinding en haar lust werd zo groot dat haar hand trilde. Even sloot ze haar ogen. Haar gezicht een roerloos masker. Daarin gingen de wenkbrauwen licht omhoog.
Zij stond erop deze rekening te betalen. Een gunstig signaal.
Men zegt: de vrouw geeft, de man bezit. Dat is een rustgevende rolverdeling. Maar waarschijnlijk was het zo dat de man slechts dacht dat hij bezat en de vrouw veronderstelde dat ze werd bezeten. Of was het nog anders: vrouwen gaven zich niet geheel en al en mannen bezaten minder dan ze hoopten. Wat wist Casper van de liefde?Casper voelde zich alleen. Hij stelde zich zijn vader voor, ook alleen, in de laatste bus naar huis, zijn smalle gezicht gespannen, verbeten. Slechts één passagier in de bus, vlak achter de chauf- leur. Vader, strak voor zich uit kijkend. Op zijn voorhoofd kleine zweetdruppeltjes. Hij dacht waarschijnlijk aan zijn jongste, die niet deugde, aan Casper. Deugde vader zelf wel? De lichten van de bus trilden... Vader kwam thuis na een lange dag exegese en godsdienstoefeningen, liet moeder en Lucas voor het werk op de kwekerij opdraaien.
Buiten snoof hij de geur van de rivier op en van een bloeiend boompje, opgeschoten tegen de kademuur, bitterzoet.
De blonde-krullenvrouw hield het portier voor hem open en Casper liet zich in de leren fauteuil van de MG vallen. Ze gaf gas, maar voor ze wegreed, nam hij haar in zijn armen en kuste haar oogleden.