***
Casper en Lucas, op een terras, aan de Rijnkade.
'Wat je net zei over reiki... Ymke heeft daar thuis boekjes over liggen. Mij zegt dat mystiek-oosterse weinig of niets.'
Lucas stond bij voorbaat sceptisch tegenover alternatieve geneeswijzen, zoals hij ook sceptisch stond tegenover vrijzinnigheid en heterodoxie. Hij gaf toe teleurgesteld te zijn geweest toen hij dat woord 'reiki' uit Caspers mond hoorde. Zo zonder ironie.
Hij pakte Caspers arm, trok hem naar zich toe.
'Ik wil je nog het liefst zien als verleider, als anti-burgerlijk.' Hij gaf hem een zoen boven op zijn hoofd. 'Kappie, wij houden van elkaar.' Casper dacht: ja, ik houd ook van jou, maar ik heb allang geen bewondering meer voor je ambitie, je intellectuele vermogens. Met de toenemende vervreemding nam de compassie toe.
Aan de kade, vlak voor hen, lag een witte rondvaartboot. Een vrolijk gezelschap, corsages van fresia's op jurk of revers, ging aan boord.
'Cas, zouden vader en moeder in de hemel zijn? Zouden ze ons nu zien?'
Dat was weer typisch Lucas. Zijn broer had niets op met reiki, maar was in wezen nog irrationeler dan Casper. Of nog banger.
'Onzin, Lucas.'
'Herinner jij je vaders paleisje nog? Met die weemoedige geur van stoffige bloemenmanden en droge rietmatten?'
Hij durfde zijn broer niet aan te kijken. Had Lucas na die nacht Ymke durven aankijken? Welke woorden had hij toen gesproken? Had hij details gevraagd en was het antwoord van Ymke toen heel precies of verschrikkelijk vaag geweest? Zou zijn broer zich nog het gezicht van Ymke, uit die nacht, kunnen herinneren? Of was dat een vage, neutrale herinnering geworden, een gemiddelde van alle opeenvolgende gezichten van Ymke?
Een jong, heel mager meisje passeerde. Lucas zei dat borsten van magere vrouwen hem ontroerden, niet opwonden. De rondvaartboot maakte zich van de kade los. De passagiers leunden over de reling. Over de hoge Rijnbrug, op de achtergrond, de droomtrage beweging van de auto's. De boot lag nu dwars op de stroom. Een meeuw vloog op uit de verroeste laadbak van een dragline. De beide broers glimlachten naar elkaar.
Lucas glimlachte niet meer. Zijn lippen nog wel. Zijn denken was een moment eerder tot stilstand gekomen.
'Gabrielle die weg is... Dat zij weg is, heeft met mij te maken. Met mijn gedrag tegenover Ymke...' Lucas' hartstocht voor haar was in de loop van de jaren alleen maar toegenomen, maar hij wilde ook wel bekennen dat hij zich altijd, vanaf het allereerste moment, de mindere van haar gevoeld had. Hij gaf een simpel voorbeeld. In een restaurant, als hij het eten bestelde, dacht hij dat ze hem spottend bekeek. Dan werd hij onhandig, raakte in de war, en liet het boos aan haar over. En als Casper bij hen op bezoek kwam, vooral vroeger toen Gabrielle nog klein was, voelde hij dat nog sterker. Omdat hij zo zwak stond tegenover haar, deed hij alsof hij niets hoorde als ze hem riep, zweeg tijdens uitjes, wenste haar vernederd en gekwetst te zien. Hij beleefde er maar heel kort plezier van. Op feestjes wilde hij met haar pronken, vroeg haar uitdagende kleding te dragen. Als hij dan zag dat ze zich vermaakte, vrolijk was, van binnenuit verlicht leek, alle blikken ving, dan werd hij bang, jaloers. Hij liep vol met kwaadaardigheid. Wat dat precies was? Minderwaardigheidsgevoelens, ja vast en zeker. Die kennelijk geen uitweg hadden gevonden in de bereikte sociale status. Waar leed hij aan? De laatste tijd sliep hij nauwelijks meer. Dan stond hij midden in de nacht op, ging naar zijn werkkamer, liet zijn blik rondgaan. Alle boeken, alles wat hijzelf geschreven had, alle publicaties waren dode dingen. De hartstocht voor de literatuur was abstract geworden.
Casper durfde hem opnieuw niet aan te kijken.'Cas, het lijkt of ik alles doe om het tussen ons beiden zo moeilijk mogelijk te maken. Soms huilt Ymke. De laatste tijd steeds vaker. Ik raak in paniek. Ik ben bang. Ik ben bang dat ze tegen me zal zeggen, heel rustig, heel kalm: Ik denk, Lucas, nee, ik weet het zeker, dat ik niet meer van je houd. Het is over. We gaan uit elkaar. Ik ga, Lucas. Cas, als ik aan zo'n scène denk, slaat de paniek toe. Ik zal haar niet meer kunnen uitleggen: ik wil jou pijn doen om mezelf pijn te doen.'
Zijn broer werd steeds openhartiger, steeds meedogenlozer in zijn biecht.
Casper probeerde hem af te leiden.
'Lucas, ik hoor je nooit meer over Eduard Vermeer. Dat was toch een bijzondere vriendschap voor jullie?' Zijn broer leek pijnlijk getroffen.
'We hebben dat een beetje laten schieten. Wat ons in hem tegenstond... Hij was zo'n beetje met de hele wereld intiem bevriend.'
'En de dichter? Ik kom zijn naam soms tegen.'
'O, Van Hoogstraten.'
Ook dat contact stond de laatste tijd op een laag pitje. Lucas belde hem nog wel eens. Zijn 'vriend' nam zelf nooit contact op. Het moest altijd van Lucas uitgaan.
Casper vroeg zich af of zijn broer tot een volwaardige vriendschap in staat was. Een vriendschap diende bij Lucas ergens toe, moest hem bevestigen. Misschien begon hij ook te enthousiast aan zo'n contact en moest het wel op een teleurstelling uitlopen. Collega's van de universiteit had Casper ook nooit bij hem thuis aangetroffen.
Lucas had voor Ymke een collier van bloedkoralen gekocht. Hij liet het zijn broer zien.
'Cas, je raadt nooit wat die gekost heeft?'
O, zijn broer was onverbeterlijk! Casper wilde natuurlijk geen prijs weten.