***
Misschien valt ze je wel tegen!
Een dik pak sneeuw. De sneeuw viel nog steeds. Met het rode pannendak van het paleisje, de donkere sequoia's in het park, hoog boven de muur uit, en het Christusbeeld, boven de haag, was de kwekerij een plaatje op een kerstkaart.
Casper sloeg de tuin gade, nog suffig van de roes. Waar het pad een bijna haakse bocht maakte, doemden twee donkere figuurtjes op. Lucas stak een hand omhoog. Ze kwamen dichterbij. Misschien valt ze je wel tegen\
'En dit is Ymke!' Lucas' blik, verwachtingsvol.
'Welkom Ymke. Ik ben Casper.'
'Dat had ik al begrepen.' Ze lachte. Een brede, sensuele mond, grote, donkerbruine ogen, krullend haar, intense blik. In de roes van verliefdheid en vallende sneeuw.
'Mijn broer heeft toch niet te veel slechts over mij verteld?'
'Alleen maar!'
Overal opgewonden, vrolijke geluiden van kinderen, gedempt door de dikke sneeuwlaag. Lucas die vertelde dat de auto's op de straatweg stapvoets reden, dat de beugels van de trolley hun greep op de bovenleiding verloren en bussen midden op straat stilstonden. Hun Renault Dauphine was vastgelopen ter hoogte van Daalhuyzen en ze waren gaan lopen. Het treinverkeer in het hele land scheen vast te zitten.
Met Ymke kon je voor den dag komen. Ze viel ook in de smaak bij vader en moeder. Vader had met een boek van Thomas a Kempis aan zijn bureau voor het zijraam gezeten en was opgehouden met lezen en toen gaan staan. Zij, nog buiten, hield haar hoofd omhoog om de vlokken recht in haar gezicht te laten vallen, in haar open mond. Ze bleven aan haar wimpers hangen.
Na de thee vroeg Lucas waar de sneeuwruimer stond. Hij kon niet lang stilzitten. Hij maakte het pad over de kwekerij vrij en ruimde sneeuw om bij het zwarte huisje te komen.
In de loop van deze zondagmiddag waren ze met z'n allen de tuin ingelopen. Zij zocht juist plaatsen waar de sneeuw rul en ongerept was, at versgevallen sneeuw zomaar van een blad van de hulststruik.
Lucas wees naar boven, naar zijn oude duiventil, nu zo leeg en verlaten. Zij vond dat de ver overstekende dakranden het huisje zo intiem maakten.
'En daar heeft u vroeger echt gewoond?' Ze gaf vader een arm. Hij straalde. Ze gingen naar binnen en zagen aan de zolder de bloemenmanden met de meterslange linten en grote strikken. Zo'n mand vol bloemen zou ze later bij haar huwelijk willen hebben. Met een mand vol strooibloemen voor de bruidsmeisjes. Verliefd had ze naar Lucas gekeken, toen naar haar aanstaande schoonvader.
'Die krijg je van mij,' had vader bescheiden op de achtergrond gezegd.
De rollen cache-pots, op de planken, olijfgroen voor het hele jaar door, wit en rood voor rond de kerstdagen, wekten ook haar enthousiasme op. Bloempotten met een cache-pot kwamen in een kinderboek voor dat ze van vroeger bewaard had. Ze had zoiets nog nooit in werkelijkheid gezien. Nog verder het huisje in, waar vaders oude divan stond, lagen rollen transparant in- pakpapier en aan een streng verkleurde raffia hing een halfvergaan, ingedroogd bruidsboeket van theerozen. Het bruidsboeket van vader en moeder.
Ze bleef eten. Het was al zo gewoon dat ze er was. Zo vertrouwd. Kinderen, in het licht van de straatlantaarns, reden in grote vaart van de steile Bergweg. Volwassenen keken toe. De hele straat leek dronken. De sneeuw begon met het donker dichter te vallen. Soms reed heel traag een auto tussen de mensen door en de lange stralen van de koplampen, versterkt door de weerkaatsing van de sneeuw, gaven verblindend licht.
In de loop van de avond stak eerst een lichte stuifwind op die al gauw aanwakkerde tot storm.
Moeder had voor deze gelegenheid de kachel in de voorkamer aangestoken en de suitedeuren opengezet. De huizen sneeuwden in en wie niet noodzakelijkerwijs naar buiten moest, werd aangeraden thuis te blijven. Moeder zei dat op de logeerkamer een opgemaakt bed stond. De beide zoons konden zich niet herinneren dat daar ooit iemand geslapen had.
'Toch wel,' zei moeder. Haar eigen vader had vlak na de oorlog met een maagbloeding in het gemeenteziekenhuis gelegen. Het was kritiek geweest. De familie, om in de buurt van de stad te zijn, had daar geslapen.
Maar Ymke had geen spullen bij zich. Daar had ze niet op gerekend. Van Caspers moeder kon ze een nachtpon lenen. Er was een nieuwe tandenborstel voor haar. Moeder was al boven bezig; ze hoorden de piepende deur van de linnenkast op de overloop.
Vader was de hele middag niet meer aan lezen toegekomen. Allemaal waren ze een beetje beduusd. Opeens, dat prachtige meisje in huis. Bijna een verschijning. Maar toen vader aanstalten wilde maken om naar bed te gaan, bleef hij trouw aan zijn gewoonte en liet zich door Lucas de bijbel van zijn bureau aanreiken en las hardop aan tafel een psalm onberijmd voor. Een welkomstpsalm. Voor Ymke Wessels. Zij keek er niet van op, luisterde aandachtig. Door Lucas was ze op de hoogte gebracht van het soort gezin waarin ze terecht zou komen. Zijzelf kwam uit een antireligieus nest. Casper had dit voorlezen in lang niet meegemaakt. Bijna altijd was hij op dat moment in de stad. Het was de bedoeling dat hij vanavond ook nog even weg zou gaan. Voorlopig bleef hij nog thuis. Niet alleen de sneeuw weerhield hem.
Ze hoorden vader tegen elven de trap op lopen. Het bed kraakte boven hun hoofd. Hij zou gauw in slaap zijn, had van nature een gezonde slaap. Moeder niet. Die liep de hele nacht over de overloop te dwalen. Zorg om alle schulden. Zorg vooral om haar jongste zoon...
De anderen bleven in de voorkamer napraten, tot ver na twaalf uur. Moeder zei dat ze blij was met deze sneeuw. Als er nu strenge vorst kwam, dan waren de planten beter beschermd. Tegen kale vorst was geen stoken bestand. Die angst was even weggewerkt.
De beide wandlampjes aan weerszijden van de schoorsteen brandden. Ze wierpen rondjes op het plafond. Een derde wandlampje brandde tegen de muur naar de gang. Ymke vertelde over haar ouders. Ze woonden aan de noordkant van de stad, tegen de bossen aan. Haar vader was rechter geweest, maar gedegradeerd tot het baantje van tweederangs substituut-griffier. Ooit had hij in een aanval van drift tijdens een zitting een inktpot naar een verdachte gesmeten. Je kon wel zien dat Ymke uit andere kringen kwam.
De straatlantaarn vlak voor het huis bescheen de straat. In de beide bovenramen zat gebrandschilderd glas. Casper liet zijn blik door de rode vakjes gaan en buiten joeg rode sneeuw over de nu stille straat. Moeder was naar de keuken gegaan om warme chocolademelk te maken. Ze wilde dat de avond nog een tijdje voortduurde.
Lucas haalde een herinnering op aan een verschrikkelijke lekkage. Het had meer dan twintig graden gevroren. Die nacht waakten vader en hij om beurten bij de ketels. Het vroor zo streng dat je over de hele kwekerij, boven het aanhoudende fluiten van de wind uit, om de scherpe hoeken van de kassen, het schrille, krakende geluid van stukvriezende rietmatten hoorde. Je zou denken dat ontelbare sluipwespen aan de vliesjes in het riet knaagden, zoals ze zomers deden.
Op de drempel van de keuken luisterde moeder mee. Ze vulde aan dat de kassen onder de heldere, ijzige hemel er als versteend hadden bijgestaan. Lucas had op de thermometer in de werkplaats gezien dat de temperatuur was gedaald en de verwarmingsbuizen hadden lauw aangevoeld. Ze behoorden zo heet te zijn dat je ze niet zonder beschermende handschoenen aan kon pakken. Hij was eerst in de kelders gaan kijken. Maar in de ketels - een ronde en een vierkante - was de vuurgloed groot geweest. Met een haak had hij er wat sintels uitgetrokken, er nieuwe cokes en antraciet opgegooid. Daarna had hij vader gewekt. Ze hadden een kleine dooiplek gevonden, in de haakse bocht van het pad, op zo'n driehonderd meter van de ketels. Ze hadden de grond daar losgehakt en Budel, de smid, gewaarschuwd. Een hele buis, op een meter diepte, was poreus geweest. Uit talloze gaatjes sijpelde heet water de grond in. Het buizenstelsel was van voor de oorlog, zou vernieuwd moeten worden. Er was geen geld voor. De smid vernieuwde de leiding, voorspelde dat op hetzelfde moment ergens anders een lek zou kunnen ontstaan. Dat was niet gebeurd tot nu toe.
Bij dit weer was er helemaal geen gevaar. Even geen gevaar. Dat was mooi meegenomen.