***
Geleund tegen de reling van de pont ging Gabrielles blik over de verdovende vlakheid van het water. Vlokken nevels bewogen met de stroom mee. Zonder hem aan te kijken: 'Niets doen. Niet denken. Zo oppervlakkig mogelijk leven. Op tv alleen naar soaps kijken. Geen romans lezen. Een tijdschrift. Alles zo licht mogelijk.' De therapeute had het haar ook aangeraden: niet nadenken. Ze dacht dat het moeilijk was, maar het ging vanzelf. Zo ver was het nu met haar gekomen. Om haar mond speelde even het spottende lachje.
Het veer tussen Velp en Lathum, in de zomermaanden voor toeristen opengesteld, was haar favoriete uitstapje. Na een halfjaar opgenomen te zijn geweest in een gespecialiseerde kliniek in de bossen ten noorden van Arnhem, woonde ze sinds kort bij haar ouders thuis. Voorlopig ging ze elke morgen voor een dagbehandeling terug naar dezelfde kliniek. Het was al gewoonte geworden dat Casper haar vrijdagmiddag opwachtte en een tochtje maakte. Afleiding was belangrijk.
'Het gaat al veel beter met je. Als je terugkijkt...' Ze gaf geen antwoord. Kleine ronde golven sloegen onder tegen de pont. De pont naderde de overkant, de kabel omslingerd met slierten wier kwam trillend uit het water. Het water weerspiegelde de cabine van de pont, de gestalte van Gabrielle. Op de donkere basalten krib haalde een man een blinkende vis uit het water. Op de andere oever, boven de moerassige rietvelden uit, stak het rode dak van de boerderij waar Caspers moeder geboren was.
'Ik zou hier altijd willen blijven, eindeloos heen en weer blijven varen. Ik voel me hier zo rustig, zo sereen. Geen wensen, geen verlangens.' Vroeger zou dat uit haar mond ironisch hebben geklonken.
Hij wist dat ze leed, wilde haar hand pakken en haar naar zich toe trekken. Hij beheerste zich, omdat zij zich gereserveerd opstelde.
'Je geniet nu toch wel?'
'Ja, zo wel.' Een vager antwoord, van een welwillender onverschilligheid, was niet mogelijk. Ze glimlachte, ze was niet blij. 'Ik ben niet aardig voor je, hè?' Hij pakte haar hand en zij liet het toe. Hij streelde haar daar waar de pols slaat, een gevoelige plek.
Zij staarde vaag voor zich uit, de ogen wijdopen. Ze beschouwde haar bestaan als van heel ver, van heel hoog, zodat zijzelf minuscuul klein werd, mét de pijn.
'Gas, ik wil zoiets nooit meer meemaken... alles was ontregeld; huizen, straten, leken van papier-maché, het was alsof ik wel een hoofd had, maar geen gezicht, alsof mijn ziel bloot lag, iedereen kon zomaar bij mij naar binnen kijken, en binnen in mij was niets, alleen maar leegte. Cas, ik was alle greep op de werkelijkheid kwijt. Met mijn verstand zag ik dat allemaal heel helder...'
Toen werd haar blik anders, gerichter. Ze keek, als om zich een houding te geven, eerst naar het tarievenbord van de pont, toen naar hem.
'Cas... waar de therapie steeds weer op terugkomt... Waarom ik vroeger zo onaardig tegen papa deed? En ik weet het antwoord niet. Ik kan me niet eens herinneren dat ik onaardig tegen hem was. Ik wil er ook niet steeds aan herinnerd worden. Ik kan er niets mee. Ik weet nog wel dat papa mij een keer mee vroeg naar de film. Ik wilde niet. Mamma drong aan: "Doe nou eens een beetje gezellig." Ik deed het niet. Ik zag zijn teleurstelling wel...'
De pont wachtte tot een rijnaak voorbij was. Hij hield nog steeds haar hand vast. Ze zei: 'lk heb de vrijheid genomen alles te doen waar ik zin in had. En wat heeft het me opgeleverd?' Haar stem klonk moe. De hemel boven hen trok dicht en het water verkleurde. Een rilling trok over haar schouders. Haar smalle gezicht met het strakke, gladde voorhoofd was doodsbleek in de weerschijn van het water. Een moment lang was het een geblanket masker, het gezicht van een dode. Haar verloren blik hechtte zich aan niets. Een traan liep langs haar wang. Casper trok haar hand tegen zijn borst, toen haar hoofd. Voorzichtig kuste hij haar wenkbrauwen, haar lippen. Ze beantwoordde zijn zoenen niet, trok haar hand terug. Weer dat lachje, welwillend, onverschillig. 'Het vreemde is dat toen ik van de artsen de officiële diagnose kreeg, ik niet geschokt was. Alsof het logisch was dat dit mij overkwam, een aandoening voor mij bestemd, een ziekte die al lange tijd klaarlag en op mij wachtte. Hierop moest mijn leven uitlopen. Ik weet ook wel dat het niet logisch is, het is idioot, ik zat natuurlijk niet op deze ziekte te wachten, maar toen hij zich openbaarde, toen op een zeker moment, 's morgens bij het wakker worden, op een dag, mijn eigen kamer, met alle spulletjes, mij vreemd voorkwam, zelfs een vijandige indruk op mij maakte, alsof het niet mijn kamer was, alsof ik daar verdwaald was, de kleuren zelfs vervormd waren, wit zwart of paars leek en ongewoon fel van tint, schreeuwerig, en ik op datzelfde moment niet meer in staat bleek een kopje thee te zetten - geen gebaar meer vanzelfsprekend was en langdurig moest overwogen worden, toen begreep ik dat die ziekte de vorm had die hij moest hebben. Al een leven lang droeg ik hem bij me, misschien al voor de geboorte... Ach Casper, je kunt er niet tegen, hè, als ik zo tegen je praat...' Ze haalde uit haar tas een losse sigaret tevoorschijn. Ze liep van hem weg, ging in de luwte van de cabine van de veerbaas staan om hem aan te steken.
Gabrielle inhaleerde diep, bleef daar staan, in haar strak ingenomen zomerjurk. Ze was een beetje aangekomen en bijna op haar oude gewicht. De zon kwam weer door. Druppels licht vielen op het water, op de verschansing. Gabrielle verloor alle contouren. Je kon de zon aanraken op de koele stangen van de reling. Kon hij maar denken: Alle toekomst ligt in dat licht. De rivier op dat moment was van goud. Kon hij maar zeggen: Alle toekomst lag in dat goud. Gabrielle zal helemaal beter worden. Vanaf hier begint alles opnieuw. Kon hij dat maar denken en zeggen! Maar juist op dat moment kon hij niet eens op zijn benen staan. Casper wilde zich aan de reling vastklampen, leunde zwaar tegen de reling. Casper was heel lucide. Hij zou vallen. Er was een windvlaag. Hij dacht aan dat meisje enkele meters bij hem vandaan, aan de overzijde van het dek, rook de geur van het water. Hij zou op dat meisje toe willen lopen, haar in twee, drie gebaren ontkleden, haar op dit warme dek bezitten. Haar in één keer beter maken, maar een gedachte, een geur, een smaak, wind hebben nog nooit belet dat iemand viel. Casper was heel lucide, het licht om Gabrielle heen was heel hevig en van poeder.