***
Soms was er een moment van onverwacht geluk. In vaders oude leunstoel, in de huiskamer, was hij in slaap gevallen. Hugo kwam op hem toe, door een mist van fijne regen, drukte zijn gezicht tegen het raam van de huiskamer. Net zo duidelijk, de lange, bleke handen, met de sproeten.
Die middag las hij in de krant dat de rechtbank in Arnhem een zogenaamde gabber wegens zinloos geweld tot een werkstraf van zestig uur had veroordeeld.
Dan boog Casper zich weer over de minuten en seconden die vooraf moesten zijn gegaan aan Hugo's dood. Om het te begrijpen. Nog steeds kon hij niet uit over de blinde, mechanische aaneenschakeling van gebeurtenissen die daartoe geleid had. Een zeker moment, abstract, onschuldig op zich, voerde naar een volgend; het ene ging in het andere over. Ten slotte, de dodelijke stomp.
Doorgaans was het in het leven zo dat het juist niet zoveel uitmaakte wat je deed: je kon opstaan, de tuin in lopen, je kon die beide handelingen ook nalaten. Het veranderde weinig of niets aan je bestaan. Maar wat als hij vijf minuten eerder in de pergola van de school was geweest? Wie leidde dit spel, deze roulette, wie trok op een kwaad moment de mazen nauwer aan, zodat de dingen nog maar één kant op konden?
Een vogel botste tegen het raam en bleef op de vensterbank liggen. Hij had een paar veertjes verloren, leek slechts versuft. Zijn nek was niet gebroken. Casper zette water voor hem neer. De vogel kwam overeind, vloog recht, laag over het land, posteerde zich op de nog overeind staande geblakerde muur. Even later hoorde Casper hem fluiten.
Forsman, eerst opgenomen in "s Koonings Jagt', aan de Koningsweg in Arnhem-Noord, was geen psychiatrische patiënt. Hij was deze week verhuisd naar 'Insula Dei', aan de Velperweg.
Casper bleef staan in het doorloopje tussen twee recreatiezalen van afdeling 'De Plataan', op de hoogste etage. Daar zat Forsman, alleen aan een tafel in de hoek, zijn blik naar buiten gericht. Hij kon tot in de tuin van Bronbeek kijken, het voormalige zomerpaleis van koning Willem 111.
Casper stak een hand op. Zijn buurman merkte hem eindelijk op. Uit zijn gezicht sprak geen bijzondere blijdschap. Het was voor hem de gewoonste zaak van de wereld dat Casper daar stond en zijn hand opstak. Casper 'behoorde' daar te staan. Forsman dacht waarschijnlijk dat Casper ook in dit grote gebouw woonde, op een andere afdeling, maar altijd binnen handbereik. Over Forsmans bestaan hing nog steeds dezelfde ogenschijnlijke onverstoorbaarheid.
Casper ging bij hem zitten. Een verpleegster bracht thee. Er zaten nog vijf andere mannen in deze ruimte. Ze waren druk in de weer met hun eigen handen of staarden voor zich uit. Forsman was van hen de beste. Hij was door het verplegend personeel, vertelde hij, uitgekozen om toezicht te houden op de tv- programma's. Forsman had niet zoveel op met televisie. Dat
ding bleef uit en zijn medepatiënten berustten in zijn gezag.
Een man met een looprek kwam voorbijschuifelen.
'Die heeft de gang er mooi in.' Maar Forsman lachte niet om dit soort opmerkingen. 'Casper, wat was de vrouw handig met die lijstjes, hè? Twee keer zoveel als ik timmerde ze. En de haan kon zo mooi kraaien. Cas, ik zou hier een andere vrouw kunnen nemen. Ik had een fijne vrouw, ik heb nooit aan een ander behoefte gehad.'
Maar geen woord over Hugo. Ook niet over zijn huis of over Caspers tuin. Die hele wereld daar was voor zijn buurman in het vuur verzwolgen.
Casper bracht Hugo ter sprake.
'Jammer dat die dingen voorbij zijn.' Zijn stem haperde even, hij begon licht te beven. Meer niet. Cas, hoe heet het hier eigenlijk?
'Insula Dei.'
'Wat betekent dat?'
'Eiland Gods.'
'Het is toch niet katholiek hier?'
'Het huis is van algemene signatuur geworden, de naam hebben ze gehandhaafd.'