***
Na het Omniversum weer terug naar het centrum. De expositie 'Martelwerktuigen door de eeuwen heen' in de Gevangenpoort hadden ze twee keer bekeken. Hugo kon maar niet genoeg krijgen van Johan de Witt en van het ruiterstandbeeld van Willem van Oranje, bij Paleis Noordeinde. Onder de glazen arcaden van McDonald's op het Buitenhof aten ze softijs.
'Ie bent nog steeds een beetje jarig. Je krijgt ook nog een cadeau...'
'Maar Cas, je betaalt al zoveel voor me, ik wil helemaal geen cadeau.'
'Wat zou je het liefste willen hebben?'
Zijn verlegen glimlach.
'Dat weetje wel. Skates natuurlijk... Die heeft iedereen.'
Casper had van tevoren geïnformeerd naar een goed adres en was verwezen naar de Wagenstraat. Ze vonden de winkel op de hoek met de Stille Veerkade. De eigenaar van de zaak vroeg naar Hugo's schoenmaat. Veertig. De skates moesten ruim zitten. Het eerste paar dat hij paste, zat direct goed.
'Houd ze maar aan.' Ze zaten vlak bij het stadspark aan het Oranjeplein. De paden daar waren geasfalteerd; er waren ook een speelplaats en basketbalveld om te oefenen. Buiten de winkel bedankte hij Casper.Hij was in het begin nog onhandig, zocht steun bij Casper als hij dreigde te vallen. Ze sloegen rechtsaf de stille Van der Duinstraat in. Aan weerszijden vervallen herenhuizen, uit het begin van de twintigste eeuw. Net als in de aangrenzende Van Hogendorp- en Van Limburg Stirumstraat woonden hier alleen allochtonen. Hagenaars keken op de buurt neer. Maar van het lawaai van de kroegen en eethuizen was hier niets te merken. De straten waren er door eigen schoonmaakdienst netter dan overal elders in de stad.
De banken in het Oranjepark waren bezet door junks en zwervers. Onder de banken lagen de zwerfhonden. Een paar donkere meisjes keken toe. Ze hadden geen werk. Een blank meisje met een beschaafd gezicht (misschien had ze wel het gymnasium gedaan!) stapte bij een klant in de auto. Hugo reed rondjes om de speelplaats met klimrek, een hond rende blaffend voor hem uit. Casper hield hem in de gaten.
Een politiewagen passeerde. Casper volgde hem met zijn blik. De auto reed de smalle Fannius Scholtenstraat in, die doodliep op de voormalige RK lagere school voor meisjes. Aan weerszijden van het schoolgebouw waarvan het zeshoekige glazen torentje boven de huizen uitstak, lagen de smalle zijstraten, impasses, stegen: Naaldwijkse- en Poeldijksestraat, de Hofkade, het Hofwijckplein. Hier was hij met Harry geweest. Maar altijd 's nachts. Nu kreeg hij voor het eerst een idee van de begrenzingen van de wijk.
'Cas! Hugo probeerde zijn aandacht te trekken. 'Je kijkt helemaal niet. Ik deed net beentje-over.' Casper liep op de jongen toe. Ze bleven nog een hele tijd in het park. Hugo was lekker aan het skaten. Tegen het eind van de middag stapten ze op.
Van een afstand was het geblindeerde schoolgebouw in het zonlicht nog van beroet goud, maar van dichterbij vielen de rafelige dakranden, de kromgetrokken regenpijpen, de zwarte aanslag op de muren op. Alleen 's avonds en 's nachts was het gebouw een sprookje. Harry liet zich erdoor betoveren.
Bij de ingang, een bord dat Casper nog niet eerder had gezien. Nuevas reglas de la casa. En dan in het Nederlands:
Groepsvorming verboden.
Verboden voor personen onder achttien jaar.
Hugo kon gemakkelijk voor achttien doorgaan. Zou hij met
hem naar binnen gaan? Casper zelf was nieuwsgierig naar het geperverteerde interieur. Hingen er nog steeds de imitatie-stallantaarns die dat troebele gele licht verspreidden? Was er nog een fonteintje bij gekomen? Was het oude kaartenkamertje intussen ook verbouwd? Maar was het niet vreemd hem mee naar binnen te nemen? Kwam een vader met zijn zoon in deze wijk? Een man met zijn jarige buurjongen? Ze leefden niet in een cultuur waar een zoon van zijn vader geld kreeg om zijn eerste seksuele ervaring op te doen... Maar het was goed om tijdig te weten wat er in de wereld te koop was.
Een gedeelte van de school was wegens verbouwing gesloten.
Terwijl Casper nog aarzelde, onderscheidde hij bijna uitgewiste letters die een eerdere bestemming van het gebouw aangaven: 'Huiswerkinstituut Noctua'. Eerst katholiek lager onderwijs aan meisjes, toen avondlessen voor achteropgeraakte leerlingen, nu bordeel. Dat was de vooruitgang.
Er hingen nog steeds dezelfde stallantaarns. De muren leken in dat vage licht grijswit afgebiesd. De meeste ramen waren donker. Het was een stil moment. Twee meisje in een gele peignoir kwamen uit hun kamer, openden een muurkast waar bezems stonden. Ze waren verplicht zelf het gebouw schoon te houden.
Casper en Hugo begaven zich in een van de diepe, benauwde gangen waarvan het einde zich aan het zicht onttrok. Het eerste meisje dat ze zagen had geen aandacht voor de mannen die passeerden. Geheel in zichzelf gekeerd, één voet op een stoel, was ze bezig haar teennagels te verven. De kamer was smal, bezat alleen het hoogstnodige meubilair: een bed, een stoel en een vaste hoektafel met potjes en tubes. Onder de tafel brandden drie waxinelichtjes - de Drie-eenheid -, een bidprentje, een opengeslagen zakbijbel en op een schotel wat muntstukken.
Vier donkere kamers. Dan een opzichtige schoonheid, op de drempel, in een lichtblauwe, openhangende bontmantel. Een madonna, een heilige.
'Hé, jij papi en jij, mooie mannen. Kom!' Ze kwam op hen toe, trok aan Caspers arm.
'Nee, nee...'
'Twee meisjes? Kom, praten.'
'Nee, merci.'
Ze liet hem los en ging terug naar haar plaats.
'We lopen deze gang nog uit,' zei Casper en dan gaan we naar buiten. Hij voelde zich toch schuldig dat hij de jongen hier mee naartoe had genomen. Was hij bezig hem te verpesten? Wat moest hij wel niet denken? Wat voor beeld kreeg hij van de vrouw? Maar hij was alleen uit op het goede voor de jongen!
Ze liepen langzaam door. Voor hen bewogen silhouetten, zwijgend, het hoofd naar links en naar rechts, schuifelden de gang op en neer, verplaatsten zich van het ene punt naar het andere, zonder ooit naar binnen te gaan. Die beweging stelde voor hen een zekere vorm van bevrediging voor. De meisjes, opgesloten in hun nauwe kamer, waren geïnterneerden. Die doelloos slenterende mannen niet minder.
'We gaan zo terug. Aan het eind van de gang keren we om.' Het was gênant om hier te zijn.
'Kom!'
'Hoeveel?' vroeg een man die naast hen opdoemde.
'Kom, praten!' Stereotiepe vragen en stereotiepe antwoorden, pasklaar, zo uit de hemel neergedaald.
'Lekker ding!' Een meisje had haar blik met een verleidelijk lachje op Hugo gericht. Casper legde een arm om de jongen, trok hem mee. De kaartenkamer aan het eind van de gang was ook omgebouwd. Maar de latten met haakjes waarachter vroeger de opgerolde landkaarten stonden, waren er nog. Een klein, donker meisje met indiaanse trekken stond in de deuropening. Haar verraste-kindergezichtje trof hem. Haar mond, in het rode licht, was een donkere streep. Was ze meerderjarig? Ze zag er niet ouder uit dan zestien, was decent gekleed in een jurkje, het lange haar in een paardenstaart. Te jong om verwelkt te zijn. Casper gaf haar geld.
Hugo wilde het hele gebouw zien.
Op de verdieping waren nog lokalen intact.
'We lopen in een school,' zei Casper en glimlachte.
Ze keken ook op de derde verdieping. Hier waren alle kamers donker. Na een klein halfuur stonden ze weer buiten.
Ze bleven bij de ingang, onder de luifel, staan.
'Ik vond het mooi, Cas. Ik vond het goed dat je dat meisje geld gegeven hebt.' Hij haalde toen vijfentwintig gulden uit zijn zak, wilde die aan Casper geven. Zijn moeder had ze meegegeven om Casper te trakteren.
Casper stelde voor om in café 'De Zon' iets te gebruiken. Dan mocht Hugo een rondje geven. Het interieur was veranderd. Plafond, vloer, muren, waren met goudkleurige glansverf beschilderd. Het was of ze een leeg sardineblikje binnengingen. Nieuw was ook dat achter de tap, tegen de wand, op een glazen plateau, flessen drank stonden in wanstaltige vormen. Er waren nog steeds geen barkrukken, geen stoelen. Hugo wilde een cola, Casper een glas bier.
Ze klonken. De donkere man achter de bar had een neutrale blik.
'Wat vond je het mooiste tot nog toe?'
De jongen dacht na, haalde zijn schouders op, zei dat hij het niet wist. De kamer in Des lndes, de Gevangenpoort. En... Hij wees op het schoolgebouw.
'Dat, Casper...' Hij bloosde.
Een lange, witte Amerikaanse slee stopte voor de ingang. Een man stapte uit, in zijn kielzog twee vrouwen. Hij droeg een zwarte lakense jas. Zoals predikanten of ouderlingen droegen op negentiende-eeuwsc schilderijen, met grote gouden knopen. Onder die jas een zwarte gladde broek, heel nauw. Op de zwarte gevlochten schoenen blonken grote, witte gespen. In zijn oren, om zijn vingers, gouden ringen. Hij groette de barkeeper nauwelijks. Zijn houding was hautain. Deze wereld was van hem. Deze vrouwen waren van hem. De school aan de overkant had hij misschien van het katholieke stichtingsbestuur gekocht. Pooier en pandjesbaas. Hij had een weke, brede mond. Het gezicht van een buldog. Hugo maakte dit laatste uurtje in Den Haag nog snel kennis met een andere wereld. De 'ouderling' stootte een geluid uit dat eerder op kort geblaf leek. De beide vrouwen haastten zich het trapje op achter in de zaak. De barkeeper schonk een glaasje water voor hem in, terwijl vanaf een affiche aan de muur een stierenvechter neerkeek. Hij pakte het glas, keer ernaar, verbrijzelde het tussen zijn dikke vingers en keek spottend van Casper naar de barkeeper. Zweet verscheen op het gezicht van de man achter de bar. Hij begon de toonbank met een vuile doek schoon te maken. De buldog vroeg om een glas wodka. Dat liet hij heel.
Casper, in plaats van de jongen, rekende snel af, wilde geen geld terug. Mannen kwamen uit de school, gingen naar binnen. Hugo was naar buiten gelopen, liep bewonderend om de auto heen, kwam toen bij Casper staan.
'Nou heb jij tóch afgerekend.'
'We moesten daar zo snel mogelijk weg.'
De jongen keek hem aan, wilde iets vragen.
'Cas...'
Hij haalde weer zijn briefje van vijfentwintig gulden tevoorschijn.
'Ik wil... Misschien vind je het gek... Ik wil ook wat geven aan dat ene meisje...'
Casper liep met hem tot in de centrale hal van de school; Hugo rende de gang in. Rood aangelopen kwam hij na enkele minuten terug. Casper maakte zich al ongerust. Ze was bezet en hij had moeten wachten. Toen ze weer alleen was, had hij het haar snel gegeven.
Ze sloegen een smalle steeg in die de buurt uit liep, in de richting van Hollands Spoor. Daar zouden ze een taxi nemen naar het Centraal. Het uitje was bijna voorbij. De aaneengesloten rij huizen met platte daken klemde de steeg aan weerszijden in. Via deze passage kwamen ze in een bredere straat, aan de periferie van de enclave, die uitliep op een plein met kastanjebomen. Hofwijckplein. 'Vernoemd naar het buiten van Huygens', las Casper op het straatnaambord. De huizen hier hadden erkers en daken. Het stationsgebouw van Hollands Spoor was nu dichtbij.
Ze hoorden mensen zingen en liepen onder een gewelfde bakstenen poort door en kwamen op een binnenplaats. Van het lage pakhuisachtige gebouw stond de deur open. Op een plaquette: 'De Schuilplaats'. Toevluchtsoord voor evangelisatie en discipelschap. Eerste steen gelegd door dominee Poort.
Poort was een geliefde voorganger geweest van de gemeente waartoe vader behoorde. Hier was Lucas enige keren met vader geweest.
In een lage sobere zaal met podium oefende een koor. Op dat podium had zijn vader voor het aangezicht van de aanwezigen met eigen verdoemenis moeten instemmen, op dat podium waar nu het koor stond had vader zich moeten inleven in Christus' wonden. Zijn broer was nog steeds gevoelig voor deze donkere protestantse mystiek. Hij overwoog nog even om Hugo van dat alles op de hoogte te brengen. Het leek hem bij nader inzien niet zinvol.