***
Casper volgde Gabrielles bewegingen terwijl ze naar de wastafel liep. Hij hield moeders hand vast. Ze kwam terug, bette het voorhoofd van oma.
Veertien dagen waren voorbijgegaan sinds moeder in coma was geraakt.
Casper had Gabrielle gebeld. Het ging niet goed met oma. Ymke en Lucas waren naar de begrafenis van een kennis, zijzelf had op school moeten zijn, maar had een dagje gespijbeld.
Gabrielle had een taxi naar het ziekenhuis genomen. Zij en Casper waren tegelijk aangekomen. Een verpleger was hen voorgegaan naar het einde van de gang, naar een kleine uitbouw, pal tegen het talud. Moeder lag in het sterfkamertje. In het vertrek was het door het dichte struikgewas dat tegen het raam groeide zo donker dat ze even niets konden onderscheiden. Ze hoorden haar gejaagde ademhaling, afgewisseld met een zacht kermen dat in het niets verklonk, samenviel met de zachte regen die buiten viel.
De verpleger deed het licht aan, sloeg met een snel gebaar het dek open. Hij wierp een blik op moeders benen en zei dat het nog niet zo ver was, dat hij hen alleen liet.
Een tak had een tros ligusterbessen tegen het raam geplet. Daar zat een zwarte, slijmerige vlek, die uitliep.
Gabrielle bette haar gezicht, liet haar wat drinken uit het tuitbekertje. Ze verslikte zich. Tussen moeders droge lippen verscheen haar tong, een klein donkerrood spiesje, in het midden beslagen. Gabrielle haalde de tuit van de beker, doopte een vinger in het sinaasappelsap, stak hem in moeders mond. Haar tong zoog gulzig het vocht op. Casper hield voorzichtig moeders hoofd een beetje rechtop. Gabrielle veegde resten van het sap weg om haar mond, veegde ook wat speeksel weg. De tongpunt kwam weer naar buiten. Het meisje doopte haar vinger weer in de beker, liet moeder het vocht opzuigen. Haar dorst was onlesbaar. Hun hoofden over het bed heen, dicht bij elkaar. Moeder stierf. Dat was afgrijselijk. Het werd allemaal anders, lichter gemaakt door dat meisje tegenover hem dat zich gedroeg alsof zij dit soort dingen dagelijks meemaakte. Dat was de geheime kracht van vrouwen, hun reserve, in heel moeilijke omstandigheden. Moeder had die kracht in hoge mate bezeten. Terwijl hij naar de dikke, verknoopte aderen keek van moeders hand waarin het bloed heftig en onregelmatig klopte, hoorde hij voetstappen. Toch niet zijn broer en schoonzus? De intimiteit van hen drieën mocht nog niet verstoord worden.
De verpleger en de arts kwamen binnen. De eerste sloeg het dek opnieuw open. De arts boog zich voorover. Moeders voeten waren donker en gezwollen. Donkerblauw, bijna zwart. Dat donker was al omhoog gekropen, tot halverwege haar been. Sterven betekende dus zwart worden. De arts wierp een blik op haar gezicht. Haar ogen waren gesloten, maar de oogleden bewogen onrustig, alsof zich daar van alles afspeelde. Woelden er nog gedachten achter haar mooie, bezwete voorhoofd? Moeders lippen waren op verscheidene plaatsen gesprongen, zaten onder de blauwe plekken.
De arts keek Casper en het meisje, die elkaar vasthielden, een moment aan. Een seconde langer dan nodig was, licht verbaasd. Hij beloofde direct terug te komen.
Langs het raam droop water. Tussen de onderbegroeiing hing verontrustende, groenige mist. Moeders hoofd begon wild heen en weer te bewegen. Casper nam moeders handen in de zijne. Ineens leek ze door enorme krachten bezield, trapte het laken weg. Haar kaken klapperden zacht, verstarden; een kleine kreet. De ademhaling stokte, hervatte, hortend en stotend. Ze begon over haar hele lichaam te beven. Moeder gaf het niet op, ze had het nooit opgegeven. Ook niet toen papa zich steeds verder van haar verwijderde, haar zelfs niet toestond zijn eigen sterfbed te naderen, omdat het woord van een onbekeerde, gehoord op het moment van de overgang, hem zijn eeuwig heil zou kunnen kosten. Moeder opende haar mond zo ver mogelijk. Gabrielle bevochtigde haar voorhoofd met de top van haar vinger. Casper durfde moeders handen niet langer vast te houden.
Moeder had haar handen hard nodig. Zij konden in die strijd alleen nog toekijken en tegen haar praten. Misschien hoorde ze hen. Mensen in diepe coma konden horen, vingen meer signalen op dan je dacht. Ze haalde opnieuw adem, leek overgeconcentreerd. Alsof ze elke cel wilde laten vollopen met energie. Ze was zo zwak, kon nog slechts leegte inademen; die longen lieten zich niet meer volzuigen. Eén keer nog beefde ze over haar hele lichaam, toen verslapten haar spieren. Nogmaals perste ze haar oogleden op elkaar en twee kleine ronde tranen verschenen, die niet wegrolden, in haar ooghoeken bleven liggen. Haar hoofd zakte opzij; haar ogen gingen open; de pupillen staarden naar een verre verte die niemand aanging.
Een natte tak sloeg tegen het raam. De hoge bomen vervaagden in het duister. De natte stammen gaven de indruk donkere silhouetten te zijn die op hen toekwamen. Casper en het meisje stonden bij het hoofdeinde. Ze huilden allebei. Als vanzelf waren ze dicht tegen elkaar gaan staan, zochten steun bij elkaar en hadden samen steun gezocht tegen de grijze wand van gipsplaat. Ze keken niet opzij, maar ze konden wel moeders lippen zien, op het allerlaatste moment kapotgebeten. Daar had de dood de meeste sporen nagelaten. Buiten moest de zon even door de wolken gebroken zijn. Mysterieus schijnsel viel langs het talud omlaag, verlichtte de kamer.
Ze huilden, ze kusten elkaar, hielden die kus aan, geen van tweeën nam het initiatief die te beëindigen. Zijn broer en Ymke, gevolgd door de verpleger en de arts, troffen hen in die omstrengeling. Hun voetstappen, noch het opengaan van de deur hadden ze gehoord.