***
Tegen middernacht, op een moment dat onweer en regen wat leken af te nemen, hadden ze afscheid van de buren genomen.
De tuin een zwart gat. Vanuit de huiskamer zagen Casper en Gabrielle dat Wilma de kaarsen uitblies. Even later was het aan die kant helemaal donker. Nu kwam een ander probleem. Er was beneden een logeervertrek. Hugo's kamer. Daar kon Gabrielle niet slapen.
Zij pakte zijn hand, keek hem verwachtingsvol aan, een beetje bang voor teleurstelling. De storm nam in hevigheid toe, de slagen werden heviger, een tak schuurde over de nok van het dak, water plensde over het huis. Aan alle kanten borrelde water. Een zondvloed. Het huis dreef daar, bleek in een lichtflits. De wereld was verzonken, was heel ver.
Casper aarzelde. Ze was hem zo vertrouwd. Gabrielle wachtte. Waar moest dit op uitlopen? Hij was in een roes. Moest hij van die roes gebruikmaken voor de scrupules kwamen? Morgen zou de wroeging hem bespringen. Niet eerder waarschijnlijk. Maar hij zou spijt krijgen, levenslange spijt.
Nog aarzelde hij. Zij was passief, verwachtte iets van hem. Hij streelde haar smalle, warme rug.
Maar Casper, Gabrielle begrijpt die diepe band niet, verwart die met liefde. Jij weet toch beter?
Het lawaai van de storm nam toe. Daar doorheen een ander geluid, een monotoon sissen, grommen. De storm. Zij zou beneden slapen, hij boven.
Een grote gele bloem steeg op naar de hemel. Het kippenhok stond in lichterlaaie. Het huis van de buren brandde nog niet, maar achter de ramen van de bovenetage verscheen een roodachtige gloed. Casper rende in zijn kamerjas over het land. In een rookwolk vol vlammen zag hij het magere silhouet van Forsman. Hij trok hem het drijfnatte land op. Boven het woonhuis hingen zwarte rookwolken. Daartegen staken de verlichte ramen van Hugo's zolderkamer en van de ouderlijke slaapkamer af. Het huis brandde vanbinnen. Een schim verscheen voor het raam, verdween. Het vuur sloeg door de harde wind over naar het achterhuis. Via de keuken kon Casper het huis niet meer binnen komen. Hij trapte de voordeur in, kwam niet verder dan de gang. Het vuur zakte de trap af. Hij hoorde de sirene van de brandweer en ambulance, kreten van omwonenden. Weer buiten zag hij dat de ramen van de bovenverdieping uitzetten, toen sprongen. Vlammen spoten naar buiten. Het dak spleet. Als om strijd, haastten de vlammen zich naar die nieuwe bres. Het vuur bereikte de kroon van een boom, doofde sissend. Gabrielle ontfermde zich over Forsman. Casper liep op hen toe. Het gezicht van Henk Forsman trok. Zijn ogen stonden glazig en week, ze waren roodomrand en zonder uitdrukking.
'Ze waren zo ziek, buurman; ze moesten geruimd worden.' Op zijn gezicht lag een ondefinieerbare mengeling van leed en onverschilligheid. De ambulance nam hem mee.Caspers huis stond op een afstand die groot genoeg was, maar omdat de wind draaide werd het natgehouden.
Tot de ochtend werd nageblust. Van het huis van de buren was weinig meer over dan de zijmuur met de verbrande hortensia's en verwrongen gebinten. De wereld 'Forsman' was nagenoeg voorbij. Nog dagen bleef de smerige stank van verbrande kippen hangen.