***
Casper stond midden in het hoge, schemerig verlichte vertrek. Vermoedde onder en boven zich andere hoge en diepe kamers, met schilderijen aan de wanden en veelkleurig glaswerk op sokkels. Hij vroeg om een sigaret. De vrouw, die hij op een jaar of vijftig schatte - Casper kende haar nog geen twee uur, wist niet hoe ze heette en wilde het ook niet weten - staarde hem vanaf het ronde bed vol zachte, glimmende kussens met verbeten hartstocht aan, reikte met een glimp van nieuwe hoop hem die nacht langer vast te houden, naar het nachtkastje. Hij wendde zijn blik af van haar buik, vol zwangerschapsstriemen, naar de nog mooie, gave benen, deed een paar stappen, bleef staan voor een ovale spiegel in vergulde lijst die boven een marmeren schouw licht voorover helde. Een roofvogel. 'Kijk, net een havik!' Een jongen uit een andere klas had het over het plein geroepen toen hij net op school kwam. Lucas, in de hoogste klas, had dat gehoord en onmiddellijk ingegrepen. 'Wil je dat woord nooit meer gebruiken!' Het was niet meer voorgekomen. Zonder die ingreep van zijn vijf jaar oudere broer had hij misschien voor zijn hele schoolleven aan die bijnaam vastgezeten. Niet dat hem dat iets had uitgemaakt. Een roofvogel. Op je prooi neerduiken en niet meer loslaten. Met zijn opvallend gebogen neus in het smalle gezicht, zijn spitse kin, en de helblauwe ogen die op momenten van onzekerheid een strakke, peinzende uitdrukking kregen - niet op dit moment, nu domineerde hij - had hij bij de eerste aanblik inderdaad iets van een roofvogel. Maar hij was geen type dat onverhoeds aanviel. En als hem iets in handen kwam, was zijn greep onvast en los. Zoals nu. Casper werd slechts bemind door vrouwen om wie hij niets gaf. Hoe zou het zijn als hij zelf verliefd werd? Het was nog niet voorgekomen. Hij vermoedde dat hij zich ook weer aan de vrouw in deze luxe slaapkamer zou onttrekken.
Zij had een nieuw pakje Lucky Strike gevonden. Met zijn handen losjes in zijn broekzakken liep hij heen en weer, speelde de heerser. Zij ritste het pakje met haar lange nagel open, trok er twee sigaretten uit. Hij keek op haar neer. De vrouw had grote, bruine tepels. Donkere lakzegels in het flakkerende kaarslicht. Ze hield van een romantische sfeer. De kaarsen hadden wat Casper betrof achterwege mogen blijven. Ze waren overbodig en maakten het alleen maar moeilijker om snel weg te komen. Hij voelde zich opgesloten in dit kapitale huis, in een van de rijkste wijken, aan de noordzijde van de stad, waar de heuvels en bossen begonnen. Hij herinnerde zich nu het hoge hek aan de straatkant, met goudgepunte spijlen die, had hij in de gauwigheid gezien, de lelies van de Bourbons moesten voorstellen.
Leunend op haar elleboog stak zij beide sigaretten aan, de tabak knisterde, geurde. Met opzet traag overhandigde ze hem de zijne. Snel en diep zogen beiden de rook in, alsof ze zich dagen hadden moeten onthouden. Toen doofde hij het restant.
'Je gaat toch niet weg? Nee, je kunt nog niet weggaan.' Ze beheerste zich, wilde niet dwingen, wilde hem niet van zich afstoten. Zonet had ze nog zijn gezicht in haar handen genomen en tegen hem gezegd dat ze van hem hield op een bijzondere wijze. Hij zocht niet eens een excuus; hij wilde weg. Casper begon zich aan te kleden.
'Nee,' zei ze, nu resoluut. 'Je komt nog één keer bij me.'
Hij aarzelde. Ze was meer dan twee keer zo oud, was ouder dan zijn moeder. Haar gezicht met de grote verbaasde ogen was niet onaantrekkelijk en ze was rijk. Eigenlijk een droom om vast te houden. Aan geld had hij altijd gebrek.
Casper Alteveer speelde met de knoopjes van zijn overhemd. Zij kwam overeind, kreeg weer hoop. Misschien bleef hij toch de hele nacht bij haar.
De jongen, die ze had opgepikt in de Rijnbar, was knap. Hij was onderhoudend en bedreven in de liefde. Hoewel, hij had wel wat meer tijd mogen nemen. Hij werkte het snel af, te abrupt.
De jongen zuchtte. 'Wat is er lieveling?'
Hij maakte een wanhopig gebaar, voelde in de binnenzak van zijn jasje.
'Portemonnee verloren. Zelfs geen geld voor een taxi.'
'Die betaal ik toch. Kom bij me.'
Hij reageerde niet op het aanbod. Hij keek om zich heen; een gewoonte die hij zich de laatste tijd eigen had gemaakt. Zocht naar een in het oog springend detail om te onthouden. Zoals een gast een laatste blik op zijn hotelkamer werpt. Op een zuil een vaas van glas, met grillige tuit, als een slang.
Hij staarde naar de vloer, roerloos, verzonken in gepeins. Verwachtte hij dat hem iets bekendgemaakt werd, een verlicht moment? Vroeg hij zich af wat dit kortstondige verblijf wat hem al veel te lang duurde, ging opleveren? Ze was rijk en alleen, wilde dat hij deze nacht bij haar bleef, andere nachten. Nu moest hij weg. Wie weet kwam hij hier in de nacht terug. Niets was met zekerheid te voorzien.
'Waar woon je eigenlijk, Casper?'
Hij schrok ervan om zijn eigen naam te horen in dit onbekende, luxe vertrek.
'Bij mijn ouders.'
Ze wilde hem, wilde beslag op hem leggen. Zijn blik gleed langs de wanden. Hier en daar een abstract schilderij. Hij zette een stap in de richting van het bed, bleef uit het licht van de flakkerende kaarsen. Hij speelde dan wel de heerser, hij domineerde, maar zijn blik was even onverwacht schichtig, licht wantrouwend, een overblijfsel uit zijn kindertijd toen hij vaak ziek was en zich onzeker, onveilig voelde. Hij was van nature verlegen. Dat moest met zijn afkomst te maken hebben.
Opnieuw kleedde hij zich uit. Haar hals zwol. Van verlangen, begeerte. Ze maakte een vleiende opmerking over zijn gevoel voor smaak. Hij droeg een smetteloos pak van beige flanel. Casper wilde zeggen: Moeder nam ons vroeger mee naar de stad. Mij en Lucas. We moesten nieuwe kleren hebben voor de zomer. Moeder kocht alleen in een protestantse zaak. Nooit bij C&A. Meestal bij Peek & Cloppenburg. Peek-kleedt-de-jeugd. Hij wilde verfijning, had extra gespaard om iets smaakvollers te kopen. Zijn moeder, die zelf zo graag wat meer geld aan kleding zou willen besteden, moedigde haar jongste daarin aan. Uit haar mond kwam soms een opmerking als: Onze Casper heeft fijne botten. Net een meisje.
Casper kwam bij haar. De vrouw rilde, mompelde lieve woordjes, begon hem woest te strelen, klauwend in het vlees van zijn rug. Casper liet emotie doorschemeren, beschouwde haar met zijn zachtste blik. Hij kon gemakkelijk mensen aan zich binden. Het liefst was hij nu weggegaan. Hij zou haar nog even moeten verdragen. Dan kreeg hij zijn geld.
Ze stak twee verse sigaretten aan, bleef liggen tegen de satijnen kussens. Hij liep naar de spiegel, kwam terug, gaf haar een plechtige kus op het voorhoofd, fluisterde ergens bij haar oor dat hij allang thuis had moeten zijn, dat zijn moeder zich bezorgd zou maken. Nu was hij zich toch aan het rechtvaardigen, terwijl niets hoefde te worden uitgelegd. Maar hij wilde het geld niet mislopen. Met wijs- en middelvinger tilde hij haar kin op. Ze accepteerde dat autoritaire gebaar. Hij pakte haar beide handen, bracht die samen voor haar gezicht, kuste de toppen van de zwaar beringde vingers enkele malen. Ze liet met zich doen. Hij boog nog dieper. Zijn lange, donkerbruine krullen gleden over haar gezicht.
Nu ging hij. Nu moest hij echt gaan. Zij reikte naar haar handtas naast het bed. Ze stopte een paar bankbiljetten in zijn hand. Hij durfde niet te kijken.
'Kom gauw terug. En wees voorzichtig. Ga direct naar huis. Beloof je me dat?'
Hij beloofde.
Ze belde een taxi.Hij nam afscheid. Ze zei dat ze hem niets kwalijk nam, dat ze alleen hoopte dat hij weer terug zou komen. Casper was vrolijk, omdat hij op het punt stond dit huis te verlaten. Hij dacht aan het papiergeld in zijn hand, gooide er een paar kusjes tegenaan.
Buiten telde hij vijf briefjes van honderd gulden. Zoveel had een vrouw hem nog nooit gegeven. Het was hem niet om het geld te doen. Maar hij had schulden. Het was enkele minuten over twee toen de taxi verscheen. Hij gaf de chauffeur opdracht om naar de Rijnbar te rijden, naast het chique Rijnhotel. De auto reed in volle vaart naar de stad, volgde drie, vier opeenvolgende pleinen naar de rivier, passeerde op de kade zandzuigers, olieschepen, een reeks plezierboten, dan een boot die 'The Boat' heette en waarin onlangs een bordeel was gevestigd. Toen een blauwe vlek die trilde, omdat een rijnaak langsvoer. Dichterbij, het verlichte uithangbord: Dancing-Bar.
Hij voelde het geld, was geroerd. Hij zou zeker nog eens bij die vrouw terugkomen.
Toen bloosde hij. Op de parkeerplaats, naast de ingang van het hotel, stond de Renault Dauphine van zijn broer. En Casper dacht: ik bloos, ik schaam me. Hij was blij die gevoelens te herkennen, liep op de draaideur toe. Een moment overwoog hij nog zich aan zijn broer te onttrekken. Maar de taxi was al verdwenen en waarschijnlijk had Lucas hem al gezien. Het licht van het uithangbord omgaf Casper even als een aureool.