***
Druk gekakel in het kippenhok bij de buren. Het oude liedje. Dat ras - de Sebright - kent een strenge pikorde. Vorige week had Forsman de gele mutant op haar rug in een hoek gevonden. Ze was de laagste in rang geweest. Te bijzonder en te zwak. Dus doodgepikt. De buurman was met het beest in zijn handen naar Casper toe gekomen. Wilma was buiten luidruchtig aan het werk. Ze had inmiddels al voor een flink bedrag bij elkaar getimmerd. Nog duizenden latjes zouden door haar hand moeten gaan. Aan kleding werd geen geld uitgegeven. De tuin leverde bonen en aardappels. Maar Henk Forsman weigerde de bonen te plukken, de aardappels uit de grond te halen. Alleen als Casper zei: 'Kom, we gaan vandaag een paar maaltjes bonen plukken,' werd hij ineens gezeglijk.
Na de gele had het toom kippen een nieuw slachtoffer gekozen. Je moest ze afleiden. Ze waren gek op bloed. Met Forsman was hij naar het abattoir op het industrieterrein gereden. Zijn buurman genoot van het autotochtje, hield zijn vlekkerig rode handen gevouwen in zijn schoot. Vers bloed moest de Sebrights verleiden. Een lord Sebright was er in het begin van de vorige eeuw in geslaagd dit middeleeuwse zeer tierige ras terug te kweken. Daar was zijn leven mee heengegaan. Zoals vader zijn leven lang varens had gekweekt en Lucas maar bezig was zijn mateloze ambitie te bevredigen, zijn gefnuikte mannelijkheid en eer te overschreeuwen. En hij, Casper... Op het terrein van het slachthuis kruiste hen een destructiewagen vol dode kalveren.
Met vijf liter donkerrood, vers varkensbloed reden ze terug. Thuis, schonk Forsman een deel over in de oude emaillen kom. Hij zette de kom in het hok. De dieren waren al met gestrekte koppen naar het gaas gerend, roken het bloed. Ze sprongen op de rand van de kom, één ging ermiddenin staan. Ze slurpten gulzig, hieven hun koppen om het bloed naar binnen te laten lopen, pikten de druppels van eikaars snavel. Zelfs het slachtoffer, met bloederige kop, werd bij de kom toegelaten. Ze lieten haar met rust. Omdat de kippen in de rui waren, was goed te zien hoe diep ze de hals van de hen hadden verwond. Er is geen wreder dier dan een kip. Een kip is in staat een zwakke soortgenoot af te maken.
Buurman was gek op ze. De hele dag was hij in het hok te vinden, had altijd iets te vertimmeren, zou zichzelf nog eens opsluiten, zoals Wilma voor de zoveelste maal zei. Hij maakte die beesten nog eens gek, met al dat lawaai. Maar op dit moment slurpten de dieren bloed, terwijl Forsman op een zelfgetimmerd bankje was gaan zitten, zijn onderarmen op zijn smalle dijbenen, de handen gevouwen. Hij zat er weerloos bij.
'Ia, Casper...' begon hij. Hij maakte dit soort zinnetjes nooit af. Forsman richtte een vage blik op de dieren die met hun snavel hard tegen de bodem van de kom tikten.
De rest van het bloed ging hij invriezen.
'Krengen van beesten,' mompelde hij. 'Krengen.'