Hoofdstuk 5
Rebecca struikelde en herinnerde zichzelf er haastig aan niet naar beneden te kijken. Waar ze deze keer tegenaan was gelopen, wilde ze niet weten. Ze streek over haar gezicht, en elke keer dat ze dat deed, zaten haar handen onder het bloed, dat niet allemaal van haarzelf was. Toen ze met haar handen door haar lange haren probeerde te gaan, sneed ze haar vingertoppen aan stukjes glas en metaal.
Ze had het koud en trilde; haar zicht was wazig, en haar hart bonkte zo hard, dat ademhalen pijn deed. Haar keel zat dicht. Haar tong voelde opgezwollen aan. Waarschijnlijk had ze erop gebeten. Toen ze erin slaagde lucht naar binnen te zuigen, deed de scherpe prikkeling van zuur, vermengd met de misselijkmakende geur van zwavel en kaneel haar kokhalzen.
Een kleine grijsharige man botste hard tegen haar aan, waardoor ze bijna omviel. Ze keek om en zag dat hij een hand tegen een bloederige massa hield waar eerst zijn oor had gezeten. Andere mensen duwden en stompten. Sommigen waren ook gewond en bloedden. Iedereen was bezig zo snel mogelijk weg te komen, ook al hadden ze door de schok geen controle over hun benen en waren ze hun richtingsgevoel kwijtgeraakt. Ze lieten alles vallen wat ze niet nodig hadden. Rebecca stapte in een plas, waarvan ze hoopte dat het frisdrank of koffie was, maar ze wist dat het ook bloed kon zijn. Ze probeerde een andere plas te vermijden en gleed daardoor uit op een stuk pizza.
Rustig aan, hield ze zich voor. Geen gemakkelijke taak met alle chaos die langs haar heen snelde en tegen haar aan knalde. Peuters waren aan het huilen. Moeders pakten hen op, buggy’s, wandelwagentjes, tassen met luiers en knuffelbeesten achterlatend. Er werd gegild uit paniek, soms uit pijn. Vanaf de plekken waar de ontploffingen hadden plaatsgevonden, stroomde rook door de lucht. Ondanks de sprinklerinstallatie, die een nevel van het hoge plafond naar beneden verspreidde, likten er overal vlammen aan de winkeletalages.
Over de luidsprekers werd aangekondigd dat de mall gesloten werd. Het had te maken met ‘een incident’. En ondanks het lawaai en de chaos kon Rebecca nog steeds de kerstmuziek horen.
Of zat die alleen in haar hoofd?
Ze vond het macaber en tegelijkertijd geruststellend om Bing Crosby te horen vertellen dat hij met Kerstmis thuis zou zijn. Het was het enige stukje normaliteit waaraan ze zich kon vasthouden, terwijl ze over weggegooid eten, glasscherven, kapotte tafels en door plassen bloed voortstrompelde. Er lagen ook mensen, sommigen gewond en niet in staat op te staan, anderen totaal bewegingloos.
Ze wist niet wat ze moest doen, waar ze heen kon gaan. De shock kreeg haar te pakken. De rillingen die haar hele lichaam in hun greep hadden, kwamen in onbeheersbare golven. Door haar studie diergeneeskunde herkende ze de tekenen. De symptomen van shock waren voor honden en mensen dezelfde: snelle hartslag, verwarring, zwakke pols, plotselinge kou en ten slotte totale instorting.
Ze sloeg haar armen om zich heen. Dat was het moment waarop ze het ontdekte. De pijn schoot in haar linkerarm omhoog. Hoe was het mogelijk dat ze het niet eerder had gemerkt? Een stuk glas van acht bij tien centimeter stak uit haar jas. Zonder te zien waar precies, wist ze dat het haar arm had doorboord. De aanblik maakte haar misselijk. Haar benen dreigden het te begeven, en ze leunde tegen een muur zodat ze niet op de vloer terecht zou komen. Toch kon ze niet voorkomen dat ze op haar knieën zakte.
Niet naar kijken. Niet in paniek raken. Haal adem.
Ze zag een politieagent en voelde een golf van opluchting, totdat ze zag dat het een bewaker van de mall was. Geen pistool.
Ja, dat klopte. Dat wist ze.
In haar laatste jaar van de middelbare school had ze in een dierenwinkel van een plaatselijk winkelcentrum gewerkt.
Hij was nu zo dichtbij, dat ze zijn paniekerige gestamel in zijn walkietalkie kon horen.
‘Het is erg. Het is echt heel erg,’ zei hij. Hij zag er jong uit. Waarschijnlijk niet veel ouder dan zijzelf. ‘Ik zie niemand anders met rode rugzakken.’
Zelfs door de shock heen veroorzaakten die woorden een koude rilling over Rebecca’s rug.
De rugzakken.
Ze probeerde op te staan, probeerde zich om te draaien in de richting van de plek waar ze Chad het laatst had gezien.
Geen Chad. Niet eens een gewonde Chad, die net als zij rondstrompelde.
Het enige wat ze kon zien, was een verschroeide muur. Rook. Puin. Iets wat eruitzag als een bergje smeulend zwart afval.
Chad?
Ze voelde zich duizelig. Haar keel werd dichtgeknepen. De misselijkheid dreigde haar te verstikken.
Nee, ze zou er niet bij stilstaan. Ze kon er niet bij stilstaan.
Ze keek de andere kant op, recht overeind nu, zwaaiend op haar benen, een leuning zo stevig vastgrijpend, dat haar knokkels wit werden. Ze kon een zwart gat zien waar het damestoilet was geweest. Het damestoilet waar ze Dixons rugzak had achtergelaten, hangend aan de deurknop. De rugzak die zij om had moeten hebben.
O, mijn God! Dat was er geëxplodeerd. De rugzakken.
Haar benen begaven het weer. Het besef trof haar als een stomp in de maag, waardoor ze zich op de vloer liet zakken. Onder haar bevond zich iets plakkerigs. Het kon haar niet eens meer schelen. Was zij ook bijna een smeulend hoopje afval geweest?
Ergens binnen in haar jas kon ze de titelsong van Batman horen, en te midden van het geluid van rennende voeten en gekreun viel de muziek eigenlijk helemaal niet uit de toon. In deze bizarre versie van de werkelijkheid leek de titelsong van Batman perfect te passen.