85
De auto’s worden via de vluchtstrook langs de plek van het ongeluk geleid. Astrid kijkt strak voor zich uit als ze de vele zwaailichten passeert.
Ze ziet dat ze weer op de A28 rijdt en realiseert zich dat ze een aantal kilometers moet hebben afgelegd zonder het echt in de gaten te hebben. Ze zet de radio weer aan, maar na een paar klanken drukt ze met een verbeten gebaar op de knop. Wie ze ook wil horen, niet Shakira. Ze deelt haar afkeer van die stem met Jolien. Hoe zou het met haar zijn? Ze wil haar horen. Ze wil dat Charles en Jolien terugkomen. Ze wil dat alles weer wordt zoals het ooit was. Weer een compleet gezin zijn, weer plezier maken, weer kibbelen, zelfs weer zorgen hebben over Bjorn. Die zorgen hoorden erbij, ze maakten deel uit van hun leven.
Ze moet nu niet huilen; ze moet zich concentreren op het verkeer en ophouden met denken. Vooral met denken. Ze zet de radio weer aan en hoort Trijntje Oosterhuis iets zingen over een kind. De hele wereld is vandaag tegen haar.
Ze rijdt achter een bus. Op de achterbank zitten kinderen en ze zwaaien. Ze zwaait terug. Ze wil die bus passeren, maar naast haar rijdt een lange stroom auto’s en niemand schijnt in staat te zijn haar er even tussen te laten. Die bus moet weg.
Ze liep opeens buiten en wist niet waar ze was. Het werd al donker, de lampen van de straatlantaarns floepten aan en flikkerden een beetje. Er waren mensen in de buurt die iets riepen. Ze rende verder. De stekende pijn in haar zij belette haar verder te lopen. Ze stond krom, drukte haar handen stevig tegen de pijnlijke plekken aan en probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen. Ze rook haar eigen zweet.
Later liep ze in een park en zag de bank staan. Ze wilde rusten, haar benen strekken, languit liggen.
Er was iets in haar gezicht; ze sloeg het met haar handen van zich af. Het volgende ogenblik hoorde ze het geblaf en floot er iemand. De hond probeerde op haar te springen. Hij zwaaide met zijn staart en maakte opgewonden geluiden.
‘Hierrrrrrr,’ riep iemand ergens in de verte. De hond rende in de richting van het geluid.
Ze zat verdwaasd om zich heen te kijken. De zon scheen en op haar horloge zag ze dat het halftien was. Ze moest plassen.
Bij het wegrestaurant staat een groot bord met één woord erop.
welkom.
Ze heeft dorst en haar maag borrelt. Ze neemt de afrit en parkeert vlak voor de deur. Als ze het restaurant binnenkomt, valt de geur van gebakken vlees direct over haar heen. Het is een lekkere, uitnodigende geur. De serveerster vertelt dat de hamburgers du chef vandaag in de reclame zijn. Astrid bestelt er een.
Het gezin zit twee tafeltjes van haar vandaan, maar ze kan elk woord verstaan. Er is niet bepaald sprake van een goede sfeer. De man geeft het zoontje er verbaal stevig van langs. Hij dreigt hem hier achter te laten als het kind niet onmiddellijk zijn bord leeg eet. De vrouw probeert de boel een beetje te sussen. Ze verwijt de man dat hij overdrijft. Er wordt met veel kabaal een stoel weggeschoven en er loopt iemand langs haar, in de richting van de deur. ‘Nou, dan gaan wij ook maar,’ hoort ze de vrouw zeggen.
Astrid ziet de serveerster op haar afkomen met een placemat en bestek. ‘Kan ik mijn bestelling nog veranderen?’ vraagt ze.
De serveerster kijkt moeilijk. ‘Wat wilt u veranderen?’
‘Ik wil eigenlijk alleen koffie.’ Ze negeert de diepe zucht. ‘Alleen koffie,’ herhaalt ze.
Uit de geluidsboxen die in de zaak hangen komt opeens muziek. Ze staat op. ‘Laat die koffie ook maar zitten, ik moet weg.’
Ze voelt dat ze wordt nagekeken als ze het restaurant verlaat.
Overal om haar heen zijn ogen. Ze priemen in haar rug en belagen haar. Ze ontleden haar. Het zijn indringers en slopers.
Ze lijken allemaal op de ogen van buurman Vanboven.
Als ze het restaurant verlaat, ziet ze de bank die vlak bij de ingang staat. Op de bank zitten de vrouw en het kind dat niet wilde eten. Het kind huilt. De vrouw veegt tranen van zijn wangen en maakt sussende geluiden. ‘Papa laat ons echt niet zomaar hier zitten,’ zegt ze.
Haar moeder zat de krant te lezen toen Astrid binnenviel.
Haar voeten deden zeer, ze had verschrikkelijke dorst. Ze draaide de kraan open en slurpte gulzig aan de waterstraal.
‘Waar kom jij opeens vandaan?’ wilde haar moeder weten. ‘Je stinkt. Ga je douchen en pak je koffer. Of heb je je bedacht?’
‘Ik heb in een park geslapen,’ zei ze. Ze wilde een stoel onder de tafel vandaan trekken, maar kreeg geen kans.
‘Douchen, zei ik,’ gebood haar moeder. ‘En geef antwoord op mijn vraag.’
Het zou de gemakkelijkste weg zijn. Gewoon zeggen dat ze het wilde proberen en de hulp van haar moeder en de ouderlingen goed kon gebruiken. Toegeven aan hun dwingende houding, blik op oneindig, verstand op nul. Voorlopig, om tijd te rekken en met haar moeder samen te kunnen zijn. ‘Ik heb me niet bedacht,’ zei ze.
Haar moeder wees naar boven. ‘Je weet het. Er staat een koffer op zolder, die kun je gebruiken.’ Ze boog zich weer over de krant.
Astrid zocht steun bij de leuning van een stoel. ‘Ik ben verkracht, gisteravond toen jij naar de bijeenkomst was. Door buurman Vanboven.’
Haar moeder bekeek haar van top tot teen. Ze zei niets. Toen maakte ze een gebaar met haar hand dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet.
Het was een bruine koffer en ze smeet alles wat ze snel te pakken kon krijgen erin. Op het laatste moment bedacht ze dat ze ook haar middelbareschooldiploma mee moest nemen. En haar paspoort. Ze liet de foto van haar vader staan en twijfelde over haar fotoalbum. Ze realiseerde zich dat buurman Vanboven op een aantal foto’s stond.
Ze zette het album terug.
Ze douchte en richtte de straal van de douche een paar keer goed op de ruimte tussen haar benen. Maar het smerige gevoel bleef. Het kleefde aan haar.
Haar moeder zat nog in dezelfde houding achter de krant. Haar ogen stonden boos, haar mond was samengetrokken tot een smalle streep.
‘Ik kan niet geloven, maar ik wil wel je kind blijven,’ deed Astrid nog een laatste poging. ‘Waar moet ik naartoe? Ik heb maar weinig geld. Een tientje, meer niet.’
Haar moeder stond op en haalde haar portemonnee uit haar tas. Ze legde een briefje van vijfentwintig op tafel. En een buskaart.
‘Heb je niet gehoord wat ik vertelde?’ vroeg Astrid. ‘Ik lieg het niet. Buurman Vanboven was gisteren hier, toen jij net naar de bijeenkomst was. Hij overviel me in mijn slaapkamer. Het is waar, mama. Hij heeft me verkracht.’
De mond van haar moeder vertrok heel even. ‘Ik heb een heel ander verhaal gehoord. Je bent blijkbaar nogal op hol geslagen door dat vriendje uit Weesp en je denkt nu zeker dat elke man die bij je in de buurt komt op je wil klimmen. Ik ben blij dat buurman een heer is en hij zich heeft kunnen beheersen. Maak dat je wegkomt, jij ongelovige snol.’
‘En als ik zwanger word?’ Op het moment dat ze de vraag stelde, besefte Astrid pas hoe bang ze daarvoor was.
‘Dan beschouw je het maar als je troostkind.’