67
‘Hij is slim genoeg om de leerstof te kunnen bevatten, maar het lijkt of hij zich afsluit voor kennis.’ Dat zei de klassendocent van Bjorn tijdens het laatste gesprek dat Charles en Astrid met hem hadden. Ze kregen het advies hem na de vakantie van de havo naar de mavo te laten gaan. Bjorn lachte hun bezorgdheid weg en zei dat alle havoleraren domme klootzakken waren.
Ze praatte eindeloos op hem in en benadrukte hoe belangrijk het was om een goede schoolopleiding te hebben. Ze nam haar eigen situatie als voorbeeld en probeerde hem duidelijk te maken dat zij zo ontzettend graag naar de havo wilde, maar dat haar moeder de mavo genoeg vond omdat Jehova’s getuigen zich tevreden stelden met lage maatschappelijke posities. Ze werd emotioneel toen ze hem voorhield dat ze daardoor pas als moeder van twee kinderen in de avonduren de opleiding kon volgen die ze zo graag wilde doen en dat het haar nooit gelukt zou zijn om haar havodiploma te halen als hun vader en hun oma niet vier jaar lang waren bijgesprongen.
Bjorn lachte haar betoog van tafel.
‘Het lijkt of hij nooit tevreden is.’ Dat was de regelmatig terugkerende kritiek van Charles. Als hij erg boos op hem was, noemde hij hun zoon een bodemloze put. Ze wist dat het klopte, maar wilde het niet toegeven. Ze probeerde aan de hele wereld te bewijzen dat liefde en aandacht, warmte en veiligheid tot ieder kind zouden doordringen en zeker tot een kind van haar. Zij wist immers zelf het beste wat ze in haar jeugd had gemist. Zij ging het beter doen dan haar moeder; zij had oneindig veel geduld en dat zou uiteindelijk zijn vruchten afwerpen.
Bjorn gaf zelden iets voor haar inspanningen terug.
Er waren talloze incidenten die spanning, afkeer en bezorgdheid opriepen. Vernielingen van speelgoed van de meisjes, lek gestoken banden van de fiets van Astrid, kinderen die opeens niet meer bij hen wilden komen spelen, blauwe plekken op de armen van Meike waar ze geen mededelingen over wilde doen.
Op het moment dat deze herinnering haar bereikt, hapt ze naar lucht. Ze weet een paar seconden niet waar ze is en wie er voor haar staat.
Hij heeft de aarde weer goed aangestampt en houdt haar arm stevig vast.
‘Je doet me pijn, Bjorn. Laat me los.’ Haar schoonzus vertelde haar eens dat ze altijd een lage stem opzette als ze de kinderen wilde corrigeren. Dat had volgens haar het beste effect. Astrid probeert haar stem een donkere kleur te geven. Het resultaat is een vreemd gebrom, waardoor ze zich belachelijk voelt.
‘Praat gewóón,’ snauwt hij.
Zijn neus raakt bijna die van haar, ze ruikt zijn adem. De harde blik in zijn ogen is niet om aan te zien. Ze kijkt weg.
Er vliegt een reiger laag over het perk achter in de tuin. Zijn vleugels bewegen zich traag en sierlijk. De manier waarop hij vliegt heeft iets weg van dansen.
‘Kijk me aan.’
Ziet ze het goed? Is hij minder zeker van zichzelf dan ze aanvankelijk dacht?
Hij duwt haar een stukje van zich af en laat haar los. ‘Ik weet niet wat er is gebeurd. Er zit een gat in mijn geheugen en dat wil ik zo houden. Het heeft geen enkel nut om te proberen erachter te komen. Hoor je me? Geen enkele zin. Er valt niets meer aan te veranderen.’
‘Je was daar, in die parken. Eerst in Zaandam, daarna in Amsterdam-West. Zo is het toch?’
‘Jij zegt het. Ik weet het niet meer.’
‘Je weet anders wel dat je je overhemd moet laten verdwijnen.’
‘Ik weet dat jij daarbij was en me niet hebt tegengehouden.’
Astrid staat opeens niet meer stevig op haar benen. Ze wankelt naar het terras en gaat op een van de tuinstoelen zitten.
Hij komt haar achterna en gaat voor haar staan. ‘Ik wil niet meer worden tegengesproken, tegengewerkt en zeker niet worden gedwarsboomd. Ik ga in mijn eigen huis wonen en leef mijn eigen leven. Wat ik doe is mijn zaak en van niemand anders. Mijn verantwoordelijkheid en eventueel mijn lol.’
Ze zou willen vragen of kinderen vermoorden lol voor hem is, maar de mogelijkheid dat hij dit werkelijk heeft gedaan vervult haar met afschuw en schakelt haar stem uit. Ze probeert helder na te denken. Dit ziet ze verkeerd, ze trekt foute conclusies. Het zou een goed idee zijn om tegen Charles te zeggen dat ze toch mee wil naar Californië. Ver weg zijn, tot rust komen, orde scheppen in haar verwarde gedachtegang.
Hij buigt zich over haar heen en leunt met zijn handen op de leuning van haar stoel. ‘Ik heb besloten niet meer naar een park te gaan. Laat dat een geruststelling voor je zijn.’
De woorden komen uit haar tenen. ‘Je hebt hulp nodig. Je moet zorgen dat je hulp krijgt.’
‘Ik moet niets,’ zegt hij.
Binnen rinkelt ergens een telefoon.