59
Toen ik begon met mijn tweedehands bruidsjurkenzaak, verwachtte ik alleen blije mensen te ontmoeten. Tot nu toe waren de vrouwen die een jurk kwamen uitzoeken vooral nerveus, maar altijd wel met een blije ondertoon. De aanstaande bruid van vanmiddag was alleen maar blij en maakte mij nerveus.
Ik was de afspraak totaal vergeten en moest even omschakelen toen ze opeens voor de deur stond. Ze had haar moeder en haar schoonmoeder meegebracht. Dat waren ook al van die blije types. Ik begrijp niet dat ik niet direct in de gaten kreeg met wie ik te maken had.
Ze wilde een witte jurk. Geen roomkleur of iets anders in die richting, het moest een spierwit exemplaar zijn. Toen ze dat vertelde, bloosde ze. Ik schonk er geen aandacht aan, want ik zat nog vast in het verkrampte onderbuikgevoel dat Bjorn veroorzaakt had. Vooral zijn opmerking dat hij erop stond dat ik zou zwijgen had er ingehakt. Ik kon niet ontdekken of ik dat moest opvatten als een brutaliteit of als een bedreiging.
Ik had één hagelwitte jurk in de collectie en die jurk was twee weken geleden aangeboden door een jonge vrouw met een plat Amsterdams accent die voor de verandering eens blij was dat ze haar trouwjapon kon verkopen. Ze vertelde dat de jurk haar was opgedrongen door haar schoonzus en dat ze zich er op haar trouwdag geen moment lekker in had gevoeld. Toen ze naar buiten liep, struikelde ze en vloekte ze hartgrondig. Ik schrok ervan. Ik vond de vrouw opeens gruwelijk ordinair en had er spijt van dat ik haar jurk had aangenomen.
De blije bruid was verrukt van de jurk en ze liet zich door de beide moeders helpen met kleden. Ik stond als een standbeeld te wachten en probeerde te ontdekken wat me zo tegenstond in die vrouwen in de paskamer. Ik vroeg me af wat me stoorde aan de stralende lach die op hun gezichten gebeiteld leek te zijn.
De jurk paste perfect, maar daar was dan ook alles mee gezegd. De bleke bruid zag er in het witte gewaad uit als een vaatdoek. Ik probeerde mijn kritiek te verpakken in suggesties over een mooie make-up en mogelijk een speels kleurtje door het haar. Ik zag direct dat het niet goed viel. De schoonmoeder zei dat de bruid op haar trouwdag puur moest zijn, omdat ze net als de wederzijdse familie leefde in de Here Jezus.
Ik stond daar maar en keek van de een naar de ander. Het geglimlach deed pijn aan mijn ogen. De moeder van de bruid vond het nog even nodig om uit te leggen hoe trots ze was dat haar dochter zonder zich ergens voor te hoeven schamen in een spierwitte jurk kon trouwen.
Ik probeerde ergens aan te denken waar ik me wat beter door kon voelen. Er verschenen beelden voor mijn ogen die ik juist niet wilde zien. Een roze jurkje, witte sokken, een onderbroekje met een kanten randje. Kleine meisjes in een park. Dode, naakte kinderen.
Mijn adem stokte.
Toen vroeg de moeder van de bruid of ik nog wist wie deze jurk had gebracht. De bruid voegde eraan toe dat ze het liefst in een japon wilde trouwen die al eerder door een gelovige vrouw gedragen was.
Toen had ik kunnen zeggen dat de eerste bruid vloekte als een ketter en voor mijn gevoel niet bepaald uit een godsdienstig milieu kwam.
Ik zei dat de eerste bruid een heel beschaafde en ingetogen indruk maakte. De dames riepen nog net geen halleluja en ze verdwenen weer in de paskamer.
Het arme kind dat hier vanmiddag een trouwjurk kocht die haar verschrikkelijk slecht stond, is – als ik het goed begrepen heb – nog maagd. Ik schatte haar hooguit twintig. Ze leeft in een tijd van seksuele vrijheid, maar gaat pas ontdekken wat seks betekent in haar eerste huwelijksnacht. En als het tegenvalt is dat jammer. Wat God verbonden heeft, dat scheide geen mens.
Ik heb me heel erg moeten beheersen om niet uit te barsten in blasfemische teksten die de drie babbelende kwezels in de gordijnen hadden gejaagd. Ik popelde om de twee moeders op een ondubbelzinnige manier duidelijk te maken wat ze aanrichtten met hun indoctrinerende gezwam. Ik wilde ze allebei diep onder de gordel treffen en ze opzadelen met een maagzweer veroorzakend schuldgevoel. In plaats daarvan pakte ik de jurk netjes in en begeleidde ik het hele stel solidair glimlachend naar de voordeur. Daarna heb ik het servies dat we altijd op feestdagen gebruiken tot het laatste bordje op de keukenvloer aan barrels gesmeten.
Vloekend. Snikkend. Schreeuwend.
Het hielp niet, ik bleef me rot voelen. Ik probeerde de maagdelijke bruid en vooral de moeders die ze meebracht voor dat rotgevoel verantwoordelijk te stellen. Maar ik wist dat de oorzaak ergens anders vandaan kwam. Ik kon de inhoud van de enveloppen die ik had ontvangen niet van me afzetten. Ik bleef kleine, halfnaakte, dode meisjes zien.
Voor de eerste keer sinds ik tegen jou praat, voelt het goed. Voor het eerst begrijp ik waarom ik jou hiervoor heb uitgekozen. Voor het eerst weet ik zeker dat ik je nog een keer zal spreken. Dan moeten we het hebben over de dag dat je me wegstuurde.