42
Het is eindelijk droog, maar overal staan nog grote plassen water. Benno is na een uur vertrokken; hij verontschuldigde zich voortdurend voor de brutale inval. Ze heeft geprobeerd hem gerust te stellen en er zorgvuldig voor gewaakt dat de woorden ‘recherche’ en ‘verhoren’ niet meer vielen.
Jolien is vandaag nog niet uit haar kamer gekomen. Ze wilde slapen, heeft ze afwerend en een beetje chagrijnig gemompeld toen Astrid ging kijken waar ze bleef. Ze hoefde niets te eten of te drinken. Ze is een volwassen vrouw van drieëntwintig jaar, heeft Astrid zichzelf voorgehouden. Je kunt zo’n meisje niet dwingen om uit bed te komen en zich aan te kleden. Ze moet zelf kunnen beslissen wat ze doet, ook al wil haar moeder haar graag pamperen. De blauwe plekken in haar gezicht zijn al wat minder zichtbaar, alleen het hematoom bij haar oog zit er nog. Ze legt er steeds een natte, koude washand tegenaan. Ze is breekbaar en aangeslagen. Een gehavend kind. Een vogel met lamme vleugels. Astrid probeert niet aan de man te denken die dit heeft veroorzaakt. Dat betekent te veel onrust, te veel neigingen om in de auto te stappen en op hem af te gaan. Om los te gaan. Om dingen te doen waar niemand iets mee opschiet. Ze heeft er gisteravond in bed iets over tegen Charles gezegd. Hij schrok en wilde dat ze erover ophield. Hij vroeg wat haar bezielde om zich op een dergelijke kwaadaardige manier uit te laten over Louwrens. Ze werd kwaad en herinnerde hem aan zijn eigen woorden, vlak nadat Jolien was aangevallen. Dat was anders, beweerde hij.
Soms begrijpt ze niets van hem.
De zon probeert nu toch door het wolkendek heen te breken. De poging mislukt. Astrid ergert zich aan de dunne lichtstraal. Ze ergert zich aan de hele wereld.
Als ze in haar auto zit, twijfelt ze direct. Ze kan Bjorn niet te spreken krijgen zonder dat Charles het merkt en die zal naderhand zeker vragen gaan stellen. Maar waarom zou ze iets voor hem verzwijgen? Valt er iets achter te houden? Het antwoord op deze vraag dringt zich onmiddellijk aan haar op in beelden. Ze probeert de witte kindersokken, het slipje met het kanten randje en het roze jurkje niet te zien. Maar ze hebben zich op haar netvlies genesteld en laten zich niet verdrijven. En of dat al niet voldoende is, doemt er ook een beeld voor haar op waar haar maag zich van omdraait. Ze ziet een jonge vrouw voor zich die het ene moment haar zoon herkent en het volgende moment op de grond ligt. Haar ogen staren in de verte. En naast haar ligt een bruidsjurk.
Astrid remt heftig en hoort achter zich een geluid van gierende banden. Ze kijkt snel in haar achteruitkijkspiegel en ziet dat de man die achter haar rijdt op zijn voorhoofd wijst. Ze zet haar auto aan de kant en laat hem passeren. In het voorbijgaan maakt hij woedende gebaren, maar hij rijdt gelukkig door.
Ze moet nu niet rijden, ze moet niet naar de garage gaan, ze moet geen onrust veroorzaken. Toch wil ze met haar zoon praten en hem vragen stellen. Ze zou hem ook kunnen bellen, maar dan ziet ze zijn ogen niet. Ze moet zien hoe hij kijkt, ze moet weten of hij liegt.
Als ze uit de auto stapt, ziet ze Jolien op zich afkomen. Het kan niet waar zijn dat haar dochter er blij uitziet. Het is niet mogelijk dat ze lacht.
‘Je kijkt me aan of je een spook ziet,’ zegt Jolien. Het klopt. Ze lacht.
‘Je lijkt wel vrolijk.’ Astrid hoort de argwaan in haar eigen stem.
‘Nou, neem me niet kwalijk. Kom op, mam, kijk eens wat minder serieus uit je ogen. Ik ben inderdaad blij. Oma heeft gebeld; ze schrok heel erg van mijn verhaal over wat er gebeurd is. Ik heb ook met opa gesproken en met oom Hans. En wat denk je? Oma en opa hebben me uitgenodigd om een maandje naar Californië te komen om te herstellen. Ze willen mijn ticket betalen. Hoe vind je dat?’
Astrid wil iets aardigs zeggen. Iets wat lijkt op een enthousiaste reactie. Iets positiefs. ‘Nou, leuk,’ is het enige wat ze kan bedenken.