27
Ik merk regelmatig dat ik verlang naar het moment dat ik weer naar boven kan gaan. De wereld om me heen bestaat even niet als ik tegen je praat.
Ik heb geen enkele foto van jou. We maakten nooit foto’s, want we vierden nooit iets. Daar heb ik je eerder al op aangesproken. Toch weet ik nog goed hoe je eruitzag en als jouw gezicht in mijn herinnering zou vervagen hoef ik alleen maar in de spiegel te kijken. Ik lijk sprekend op jou en een van mijn kinderen lijkt weer als twee druppels water op mij. Dus hoe zou ik je kunnen vergeten?
Toen ik nog bij jou woonde, vroeg ik me vaak af of ik van een man zou kunnen houden. Ik verlangde naar liefde, maar kon me niet voorstellen dat ik in staat zou zijn om iemand lief te hebben en nog minder dat ik iemand in die zin zou kunnen boeien. Ik miste een voorbeeld. Ik kon en kan me niet herinneren dat mijn vader en jij ooit iets van genegenheid ten opzichte van elkaar lieten blijken. Ik denk dat jullie affectie werd verdreven door jullie dwangmatige behoefte om elke vrije minuut te besteden aan de huis-aan-huisprediking. Ik ben ervan overtuigd dat dit een lichamelijke inspanning was die elke mogelijkheid tot aanraken of liefkozen onmogelijk maakte. Soms vraag ik me af hoe jullie het hebben gepresteerd om toch nog twee kinderen te verwekken.
Ik dacht eigenlijk dat de vraag me allang niet meer dwarszat. Dat de jaren hem hadden gewist of in ieder geval bijna onzichtbaar hadden gemaakt. Ik dacht dat ik hem had verdreven met het leven dat ik leidde. Met de ontdekking dat ik heel goed in staat was om liefde te geven en te krijgen, met de wetenschap dat het jou niet gelukt was om dat vermogen van me weg te nemen. Ik heb heel veel jaren nauwelijks aan je gedacht en als dat wel gebeurde, dwong ik mijn gedachten snel een andere richting in. Ik vond jou mijn aandacht niet waard. Ik zocht je niet meer.
Je had afgedaan.
Nu zoek ik steeds naar momenten om tegen je te praten en lucht ik mijn hart, zonder dat ik weet wat ik precies wil zeggen of wat ik zoek. Zonder een plan te hebben voor de voortgang, zonder de intentie te voelen tot meer. Maar de vraag blijft zich opdringen, hij komt op de meest onverwachte momenten tevoorschijn. De domme vraag, de meest retorische vraag die ooit gesteld is. De vraag die ik wil wissen. Maar hoe?
Ik ben de vragen van mijn kinderen vaak vóór; ik weet al wat ze van me willen voordat ze het uitspreken. Soms voel ik hun vragen zelfs aankomen terwijl ik hen niet zie. Ik ben moeder. Jij ook. Zou het mogelijk zijn dat je daar ergens in Emmen weet dat ik me al jaren afvraag of je nog aan me denkt?