76
‘Dat kan er ook nog wel bij,’ zucht Nol.
Astrid probeert zich te verontschuldigen. ‘Ik probeer hem aan het werk te sturen als hij wakker wordt,’ belooft ze.
‘Laat maar zitten, Astrid. Ik kan je nu al vertellen dat ik dan niets aan hem heb. Maar nu ik je toch spreek: klopt het dat Charles uit de zaak wil stappen en hem aan Bjorn wil verkopen?’
Haar mond valt open. ‘Wát zeg je? Nee, natuurlijk niet. Heeft Bjorn je dat verteld?’
‘Ik kon het al niet geloven, maar hij was er toch heel erg van overtuigd.’
‘Wat zei hij precies?’
Nol aarzelt. ‘Nou, hij zegt wel vaker iets wat nergens op slaat. Laat maar. Als hij er weer over begint, reageer ik gewoon niet.’
Sietske is laat. Astrid is al een paar keer naar het raam gelopen om te kijken of ze er al aan komt. Ze probeert te bedenken waar ze haar visitekaartje heeft gelaten. Lag dat niet in de keukenla die boven de kast zit waar de pannen staan? Ze zoekt in de la, maar kan het kaartje niet vinden. Het ligt ook niet in de andere laden. Ze denkt diep na. Wat heeft ze met dat ding gedaan? Weggegooid? Ze weet zeker dat ze het in de la boven de pannen heeft gelegd.
Ze schrikt van het geluid van de telefoon en rent naar de kamer, waar het toestel ligt. Zonder op de display te kijken noemt ze haar naam.
‘Ik maak je toch niet wakker?’ vraagt Charles.
Ze hebben aan de wijn gezeten, vertelt hij, en de wijsheid zit in de kan. Maar hij weet nog heel goed wat hij zegt en vooral dat hij haar stem graag even wilde horen. Jolien slaapt, de anderen lopen nog een rondje met de hond. Is alles goed? Mist ze hem al? Ze kan de woordenstroom nauwelijks bijhouden. Wat vraagt hij nu weer? Of Bjorn al naar de notaris is?
‘Dat is pas vanmiddag,’ zegt ze. Hij wil weten hoe laat.
‘Om drie uur,’ gokt ze.
Het is een vreemde gewaarwording dat ze niet weet hoe laat vanmiddag de overdracht bij de notaris is, omdat Bjorn geen tijdstip heeft genoemd. En omdat zij er niet naar heeft gevraagd.
‘Gaat het echt wel goed met je?’ wil Charles weten. ‘Je klinkt zo onzeker. Is er iets met Bjorn? Je bent toch niet ziek?’
Ze probeert hem gerust te stellen en ziet op hetzelfde moment dat Sietske eraan komt. Ze is opgelucht. Heel erg opgelucht.
‘Je klinkt opeens veel vrolijker, wat gebeurt daar allemaal?’ roept Charles.
Sietske is stil. Ze zingt vandaag niet en sluipt bijna door het huis. Als ze koffiedrinken vertelt ze dat ze al een paar nachten nauwelijks geslapen heeft, omdat ze zich grote zorgen maakt om Rita. Er komt een dezer dagen een opsporingsbericht op televisie. Haar vriendin lijkt van de aardbodem verdwenen te zijn.
Astrid laat haar praten en probeert goede vragen te stellen. Maar wat zijn precies goede vragen?
‘Ik ben bang dat ze dood is,’ zegt Sietske. ‘Heeft Bjorn eigenlijk nog contact met haar neef?’
‘Volgens mij kent hij geen neef van Rita.’
‘Maar hij heeft me zelf de tip gegeven om die neef te bellen. Dan kent hij hem toch?’
Astrid vraagt of ze nog een kopje koffie wil.
Ze neemt het zichzelf kwalijk dat ze opgelucht is als Sietske weer wegfietst. Boven haar hoofd is gestommel. Ze loopt naar de gang en luistert. De douche staat aan. Ze gaat op de trap zitten en wacht tot Bjorn naar beneden komt.
‘Ik heb weinig tijd, ik moet naar de notaris,’ zegt hij. ‘De overdracht is om vier uur, maar eerst moet ik nog naar de Groetstraat voor de laatste inspectie. Waarom zit je hier eigenlijk?’
‘Ik wil weten wat er met Rita is gebeurd,’ zegt ze.
‘Vijf minuten, ik wil niet in de tuin zitten.’ Hij loopt voor haar uit naar de kamer.
Het lijkt Astrid verstandig om te gaan zitten.
Bjorn blijft staan. ‘Wat had je nu te vragen over Rita? Wat er met haar is gebeurd? Ik denk dat het altijd een raadsel zal blijven.’
Ze hoort aan zijn stem dat hij zich niet op zijn gemak voelt, maar ziet geen enkele emotie op zijn gezicht.
‘Sietske was er vandaag ook al voortdurend mee bezig.’
‘Wat heeft Sietske daar nu weer mee te maken?’
‘Ze is goed bevriend met Rita. Ze denkt dat jij de neef kent die de politie heeft gebeld.’ Ze let op zijn reactie, maar zijn gezicht vertoont geen enkele verandering. ‘Misschien is het voor haar familie goed als ze haar vinden,’ zegt ze.
‘Voor haar familie misschien wel, maar niet voor mij.’ Hij heeft zijn stem weer in bedwang. ‘Nog meer vragen? Opmerkingen? Aanwijzingen? Goede raad?’
Ze zwijgt.
‘Goed, dan ga ik maar eens. Ik ben vanavond niet vroeg thuis, als ik al thuiskom. Wie weet wat ik tref in de kroeg.’
‘Ik wil weten waar ik aan toe ben.’ Ze denkt een paar seconden na. ‘En wat ik moet doen,’ zegt ze zacht.
‘Het is heel simpel. Jij moet je gewoon bezighouden met je eigen leven, daar heb je je handen al vol genoeg aan. Misschien is het een idee om eens naar Emmen te gaan en daar orde op zaken te stellen.’
De maagkramp overvalt haar. Ze slaat bijna dubbel van de pijn en weet niet op welke manier ze adem moet halen. Als ze eindelijk weer rechtop zit, hoort ze de voordeur dichtslaan.