38
‘Je staart naar me,’ zegt Astrid. ‘Ontken het maar niet, ik heb het in de gaten.’
‘Sorry,’ mompelt Charles. Hij kijkt om zich heen. ‘Ik had verwacht dat er nergens meer een terrasplek te vinden was. Je zou toch denken dat half Nederland vandaag buiten zit.’
‘Ik denk dat half Nederland op het strand ligt en je daar nu over de koppen kunt lopen.’ Astrid drinkt haar glas leeg. ‘Zullen we verdergaan? Wil je nog naar de Cuyp? Of zullen we door de Leidsestraat teruglopen?’
‘Ik hou van je,’ glimlacht Charles.
Astrid kijkt snel om zich heen.
‘O jee, zouden ze het gehoord hebben?’ Charles pakt haar hand vast. ‘Ik wil ook wel even op mijn stoel gaan staan en het over het terras schreeuwen. Ik heb zin om iets baldadigs te doen.’
‘Gedraag je, zou je moeder zeggen.’
‘En wat zou jouw moeder zeggen? Of snij ik nu een verkeerd onderwerp aan?’
‘Ach, verkeerd… Hoe kom jij opeens op het idee om het over mijn moeder te hebben? Je kent haar niet eens.’
‘Klopt, ik heb haar maar één keer gezien. Soms denk ik aan haar. Ik kan me niet goed meer herinneren hoe ze eruitzag.’
‘Kijk maar naar mij, dan weet je het weer. Of naar Bjorn, die lijkt echt als twee druppels water op haar.’
‘Die blik in zijn ogen waar we allebei niet erg van houden, je weet wel, als hij geïrriteerd is… Had zij dat ook?’
Astrid maakt een afwerend gebaar met haar hand. ‘Ander onderwerp.’ Ze staat op. ‘Ik ga binnen wel even afrekenen.’ Ze loopt snel weg en voelt dat ze met haar tanden knarst.
‘Heeft Bjorn vanmorgen nog iets aan je verteld over de oorzaak van zijn gewijzigde plannen?’ Charles houdt haar arm vast als ze het terras verlaten.
‘Ja, maar niet veel. Hij wil liever toch geen flat, maar een huisje met een tuin.’
‘Denk jij dat hij echt anderhalve ton heeft?’
‘Het gaat ons niets aan,’ zegt Astrid. Ze wil dat hij haar loslaat.
‘Ik wil me er niet mee bemoeien en ik wil ons plezier ook niet bederven met moeilijke vragen over Bjorn. Maar…’ Charles zucht diep en grijpt haar nog steviger vast. ‘Het blijft maar door mijn hoofd spoken. Ik bedoel de opmerking die je maakte over dat je niet geloofde dat Bjorn zijn geld had gewonnen met gokken. Wat bedoelde je daarmee?’
‘Niets. Dat was een domme opmerking. Vergeet het maar.’
Hij laat haar eindelijk los. ‘Oké. Maar… als hij niet genoeg geld heeft om een eengezinswoning te kopen en toch een hypotheek moet afsluiten, zouden wij misschien…’
‘Ik weet het niet,’ aarzelt Astrid. ‘We hebben het er later nog wel over.’
Ze lopen door de Leidsestraat en bekijken etalages. Charles wijst haar op enkele modezaken en ook op de etalage van een schoenenzaak. ‘Je hebt vast iets nieuws nodig,’ moedigt hij haar aan. ‘Zoek eens iets moois uit.’
Het lijkt nog het meest op een bliksemschicht. Ze passeren mensen, mensen passeren hen. Er komen lichamen langs, opvallend en onbeduidend. Er zijn stemmen die ze hoort, maar ook die nauwelijks tot haar oren doordringen. Ze ontmoet ogen die ze onmiddellijk vergeet of die een paar seconden indruk maken.
Deze ogen hebben een verpletterende uitwerking. Van wie zijn ze? Waar kent ze ze van? Ze kijkt om zich heen, zoekt de blik die haar een paar seconden geleden opzocht. Ze voelt hem ergens achter zich. Dit is een bekend gevoel, het overkwam haar kortgeleden nog toen ze in Meikes kamer was. Maar toen sloeg het ook nergens op.
Ze wil dit niet.
Ze wil genieten. Van de zon, van samen zijn, van een normale zaterdag in juni. Ze wil onbekommerd rondlopen, al is het maar voor een paar uur. De angstgedachten zullen zich niet laten verdrijven, ze zullen zich weer aandienen. Maar nu even niet.
Ze grijpt de hand van Charles. ‘Ik wil wel nieuwe schoenen,’ zegt ze.
De verkoper dribbelt door de zaak en gaat op een bevallige manier voor haar voeten zitten. Hij reikt haar de schoenen aan die ze wil passen. ‘U moet een halve maat groter hebben, denk ik,’ stelt hij vast. Hij dribbelt weer weg.
‘Jonge, jonge,’ zucht Charles. ‘Die heeft het uitgevonden en verbeterd.’ Er is een geluid in zijn buurt. ‘Dat is mijn telefoon, hè?’ Hij tuurt naar de display. ‘Een onbekend nummer.’ Hij neemt op en luistert.
Astrid kijkt naar hem en houdt haar adem in. Ze ziet aan zijn gezicht dat er iets aan de hand is.
‘Waar is ze? We zijn in Amsterdam en we komen eraan.’
Hij stopt het mobieltje weer in zijn zak en lijkt naar woorden te zoeken. ‘Er is iets gebeurd met Jolien. Op de Albert Cuyp. Er belde een meisje, ik meen dat ze Lieke heette. Ze brengen haar naar het VU-ziekenhuis.’